Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord set to work

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
set to work
(start working; put in use; get to work; hit the deck; settle to work)
; ; ; ;
(apparatus; device; appliance; gear)
(outfit; suit; complement)
set
;
(go down)
🔗 The sun had set and shade filled the valley.
(bevy; collection; group; heap; herd; pack; cluster; suite; shoal; flight; drove; flock; array; pod);
set
; ; ; ;
🔗 This the set of all the users who don’t fall into any of the other three classes.
(crockery set; service)
(determine; fix; decide; settle);
(erect; establish; found)
(affix; attach; determine; fasten; fix; make fast; secure; stick; appoint; belay; peg);
(install; establish; implement); ;
(locate; place; position)
loki
(lay down; place; put);
(assemble; erect; mount; stage)
munti
(prescribe)
preskribi
(erect; establish; institute; pitch; raise; stand; set up; set down);
(ensemble; suite);
🔗 A while later, having moved to New York, Munn was introduced to some of the writers of Lovecraft’s set.
(typeset; compose)
(irritate; set on edge; aggravate);
(control; operate; enable; implement; actuate)
(labour);
🔗 I’m working for Sladen.
(labour);
🔗 Work started in 1907 and the building was completed in 1908.
;
🔗 Some people have referred to that as a work of fiction
(act; be effective; have effect; impact; impinge; avail; be efficacious; exert; have an effect; produce an effect)
uitwerking hebben
;
🔗 The forces of society work against you.
(cultivate; farm; grow); ;
(carve; sculpture; sculp); ;
skulpti
(cope with)
(exploit; utilize; leverage; take advantage of)
(ferment; rise);
(knead)

EngelsNederlands
set to work aan de arbeid gaan; aan de gang gaan; aan de slag gaan; aan het werk gaan; aan het werk tijgen; aan het werk zetten; zich aan het werk begeven; zich aan het werk zetten
set aangeven; aanzetten; afzetten; bende; bent; bepaald; bepalen; bepoten; bezet; bezetten; bijzetten; blijven staan; brengen; decor; dik worden; doen stollen; gaan; garnituur; gedekt; gelijkzetten; gezet; hard worden; houding; inklinken; inzetten; kassen; klaar; klaarzetten; kliek; kring; leggen; loot; nest; omboorden; onderscheiden; onveranderlijk; op elkaar klemmen; opgeven; opleggen; opstijven; opzetten; partij; permanent; plaatsen; planten; ploeg; poten; prikken; reeks; reut; richten; richting; schikken; servies; set; snit; span; spel; staan; stek; stel; stellen; stijf; stollen; strak; studio; toestel; toneel; toneelschikking; troep; uitpoten; uitzetten; vallen; vast; vast worden; vaststellen; vatten; verstrakken; verzakking; verzameling; watergolf; watergolven; zaailing; zetten; zich vastgezet hebbend; zich zetten; zitten; óndergaan
work aanrichten; arbeid; arbeiden; bedienen; bereiden; bewerken; boekwerk; doen; doorwérken; exploiteren; functioneren; gewrocht; gisten; ontginnen; uitwerking hebben; werk; werken; werkstuk