Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord vast

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
(blijvend; duurzaam; permanent; voortdurend)
permanent
;
steadfast
;
constant
;
standing
;
🔗 Je bent nooit erg op vast werk gesteld geweest, wel?
(definitief);
positive
🔗 Sinds hij Jack had gezien, begonnen zijn vage plannen vastere vorm aan te nemen.
(bepaald; beslist; geheid; stellig; zeker; met zekerheid);
(gevestigd; hecht; stevig)
fast
; ; ; ;
solid
;
steadfast
;
(pal; stevig)
firmly
(onbeweeglijk; star)
fixed
(solide)
solid
🔗 Bij toevoegen van zoutzuur ontstond bovenop een olieachtige laag, die bij koelen vast werd.
(zeker; zeker wel);
🔗 Ik ben vast op het goede spoor.
vaste Judaspenning
(wilde Judaspenning)
perennial honesty
plurjara lunario
vaste lupine
large‐leaved lupin
;
big‐leaved lupin
;
many‐leaved lupin
vaste plant
(overblijvende plant)
perennial
vast slapen
(slapen als een roos)
sleep heavily
(honkvast; huiselijk)
stay‐at‐home
hejmsidema
(hokvast; huiselijk)
stay‐at‐home
hejmsidema
(spijkervast)
fixed with nails
najlofiksita
loose
;
🔗 Hij liep met onvaste tred het dorp binnen en kwam meteen op haar af.
spijkervast
(nagelvast)
fixed with nails
najlofiksita
(besluitvaardig; doortastend; kordaat; resoluut)
resolute
;
unhesitating
;
unhesitating
🔗 De Franse president Emmanuel Macron gaf toen aan dat zijn land vastberaden is om Moldavië te beschermen.
(aanbinden; meren; vastleggen; aanmeren)
fasten
; ;
tether
🔗 Simon bond het vast en Nilder boog zich weer over de railing.
(binden; vastmaken; verbinden);
tie up
;
fasten
🔗 En als zijn armen waren vastgebonden, hoe heeft hij het mes dan gebruikt?
(continent; werelddeel)
🔗 Deze steppe lag over het zuiden van het vasteland Kotan.
🔗 Op het vasteland vielen drie doden door de taifoen.
fast
🔗 Hij had gevast om helder te kunnen denken.
vastgeroest
inherent
;
innate
enradikiĝinta
(gespen)
buckle
(aangrijpen; bemachtigen; grijpen; te pakken krijgen)
grasp
; ;
🔗 „Wie is daar?” zei de soldaat, terwijl hij zijn speer stevig vastgreep.
(aanhaken)
hitch on
;
hook on
;
attach
vastheid
certainty
;
certitude
vastheid
firmness
;
solidity
vastheid
(consistentie; samenhang)
consistency
(houden; voeren; huldigen);
🔗 Ik hield hem stevig vast.
vastigheid
(securiteit; zekerheid)
certainty
fetter
;
shackle
; ;
🔗 Daarop zou Philip haar hebben geslagen en vastgeketend.
(kleven)
(klinken)
rivet
niti
(dichtbinden; knopen)
tie up
nodligi
(aanbinden; afmeren; meren; vastbinden; aanmeren)
moor
;
fasten
;
(aantekenen; boeken; opnemen; registreren)
🔗 Bedoel je dat de notaris hier is om de koop vast te leggen?
(bepalen);
determine
;
🔗 Hoe heeft men de eenheid van magnetische flux vastgelegd?
;
seize up
rajpi
(aan de grond lopen; stranden)
run aground
;
(bevestigen; borgen; vastzetten)
fasten
; ; ;
(bevestigen)
attach
;
fasten
; ;
make fast
; ;
belay
;
(binden; vastbinden; verbinden); ;
fasten
;
belay
🔗 Hij ging zitten en deed alsof hij zijn schoen vastmaakte.
(aannaaien)
(pakken; vatten)
(rijgen)
laĉi
alpingli
(constateren)
ascertain
;
🔗 Zijn tijd was hier verspild, zoals hij later vaststelde.
(determineren; bepalen); ; ;
🔗 De datum van vertrek werd ten slotte vastgesteld.
; ;
(bevestigen; borgen; vastmaken)
fasten
; ; ;
kunteniĝi
fire‐resisting
(winterhard)
🔗 Er zijn slechts enkele soorten die in Nederland wintervast zijn.

NederlandsEngels
vast abiding; as well; cast‐iron; certainly; compact; concrete; consistent; constant; fast; firm; firmly; fixed; fixedly; for certain; hard; home; immovable; in the meantime; perennial; permanent; permanently; perpetual; positive; regular; resident; set; settled; solid; sound; soundly; stable; standing; stated; stationary; steadfast; steady; stiff; stock; strong; surely; tight
vaste aanstelling tenure; permanent appointment
vaste arbeider regular workman
vaste avondjes set evenings
vaste betrekking permanency; permanent situation
vaste bezoeker fixture; habitué; regular visitor; patron
vaste brandstof solid fuel
vaste brug fixed bridge
vaste goederen real property; real estate; immovables; fixed property
vaste halte compulsory stop
vaste hand firm hand; steady hand
vaste inwoner resident inhabitant
vaste Judaspenning perennial honesty
vaste kleuren fast colours
vaste kost solid food
vaste lasten overhead expenses; overheads; fixed charges; recurring expenses
vaste lupine large‐leaved lupin; many‐leaved lupin; big‐leaved lupin; garden lupin
vast en zeker definitely; quite certain
vaste overtuiging firm conviction
vaste plant perennial
vaste prijs fixed price
vaste ster fixed star
vaste uitdrukking stock phrase
vaste vloerbedekking fitted carpet; fitted floor‐covering
vaste voet krijgen gain a foothold; obtain a firm footing
vaste wal shore
vaste wastafel fitted wash‐basin
vaste woonplaats fixed abode
vast inkomen fixed income
vast in slaap sound asleep
vast kleed fitted carpet
vast lichaam solid; solid body
vast niet certainly not; probably not; I don’t think so
vast nummer fixture
vast salaris fixed salary
vast slapen be sound asleep; sleep soundly
vast voornemen firm intention
vast weer settled weather
vast werk regular work; regular employment
houvast cinch; footing; grasp; grip; handhold; holdfast; hold; holding
muurvast as firm as a rock
nagelvast fixed with nails
onvast broken; infirm; insecure; rocky; unsafe; unsettled; unstable; unsteady; unsure; wobbly; shaky; uncertain; loose; light
paalvast as firm as a rock
rolvast letter‐perfect
rotsvast firm as a rock
spijkervast fixed with nails
standvastig constant; firm; steadfast; unmoved; unwavering; stable; stalwart; steady
toonvast keeping tune
trekvast tension‐proof
vastbakken stick to the pan
vastberaden determined; determinedly; firm; firmly; resolute; resolved; resolvedly; unhesitating
vastbesloten decided; determined; determinedly; resolute; of set purpose; firm
vastbinden cord; fasten; pinion; rope; secure; tag; tether; tie; tie down; bind fast; tie up
vastdraaien turn on; screw down
vasteland continent; mainland
vasten fast; fasting; Lent
vastgeroest crusted; stuck in a groove
vastgespen buckle
vastgrijpen clinch; grasp; grip; gripe; tackle; seize; catch hold of
vastgroeien grow together
vasthaken hitch; hook
vasthebben have got hold of
vasthechten affix; attach; fix; fasten
vastheid compactness; consistence; consistency; constancy; fastness; firmness; fixedness; fixity; solidity; solidness; stability; temper
vasthouden bottle; contain; detain; fix; fixate; fixation; grasp; hold; keep hold of; pin; retain; retention; abidance; hold fast
vastigheid certainty; security
vastketenen chain up
vastklemmen pin; wedge
vastkleven glue; stick
vastklinken clinch; rivet
vastkluisteren fetter; shackle
vastknopen tag; tie; button; button up; tie up; fasten
vastkoppelen couple
vastleggen berth; chain; chain up; embed; fasten; fix; lock up; moor; place on record; put on record; record; tie; tie up; lay down; embody
vastliggen lie firm; be chained up; be tied up; be locked up; be moored
vastlijmen glue
vastlopen bog down; stall; seize; seize up; get stuck; jam; run aground; come to a deadlock; grind to a halt
vastmaken attach; belay; fasten; firm; firm up; fix; fixing; girth; hitch; peg; strap; secure; strap up; tack; tie; make fast; bind; furl
vastmeren moor
vastnaaien sew together; sew
vastnagelen nail; nail down
vastomlijnd clearly defined; clear; definite
vastpakken seize; take hold of; grip
vastpinnen peg; pin; fasten with pins
vastplakken glue; stick; paste
vastpraten corner
vastprikken pin; pin up
vastraken get stuck; run aground
vastrijgen lace up; lace
vastroesten rust
vastschroeven screw; screw down; screw tight; screw on; screw up; screw together
vastsjorren sling; cord; frap; lash; belay; secure
vastslaan drive home; fasten; nail down
vastspelden pin; pin up
vastspijkeren nail; nail down; nail up; spike; tack; tack down
vaststaan stand firm; be a fact; be fixed
vaststampen ram; ram down
vaststellen appoint; ascertain; assess; assign; constitute; determine; diagnose; enact; establish; fix; lay down; schedule; set; settle; draw up; state
vaststrikken noose; tie
vasttapijt fitted carpet
vasttrappen tread down; stamp down
vastvriezen freeze up; be frozen in; be frozen up
vastzetten baffle; bed out; chock; constrain; deadlock; fasten; firm; fix; jam; key; lock; nail down; pin; puzzle; stick; stalemate; stall; secure; settle; tie; wedge; check; tie up; put
vastzitten be mired; cling; stall; stick; be stuck; stick fast; be aground; be in prison; be at a nonplus; be marooned
vormvast keeping its shape; uncrushable; that keeps its shape; that keeps in shape
vuurvast fireproof; flameproof; refractory; incombustible
waardevast index‐linked; stable