Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord set
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(Seth) | ||
(apparatus; device; appliance; gear) | ||
(outfit; suit; complement) | set ; | |
(go down) | ||
🔗 The sun had set and shade filled the valley. | ||
(bevy; collection; group; heap; herd; pack; cluster; suite; shoal; flight; drove; flock; array; pod) | ; set ; ; ; ; | |
🔗 This the set of all the users who don’t fall into any of the other three classes. | ||
(crockery set; service) | ||
(determine; fix; decide; settle) | ; | |
(erect; establish; found) | ||
(affix; attach; determine; fasten; fix; make fast; secure; stick; appoint; belay; peg) | ; | |
(install; establish; implement) | ; ; | |
(locate; place; position) | loki | |
(lay down; place; put) | ; | |
(assemble; erect; mount; stage) | munti | |
(prescribe) | preskribi | |
(erect; establish; institute; pitch; raise; stand; set up; set down) | ; | |
(ensemble; suite) | ; | |
🔗 A while later, having moved to New York, Munn was introduced to some of the writers of Lovecraft’s set. | ||
(typeset; compose) | ||
(irritate; set on edge; aggravate) | ; | |
be set (come about; happen; occur; take place; be afoot; come on; come to pass; fall; transpire) | ||
drum set (drum kit; trap set; drums; set of drums) | ; | |
(kindle; light; ignite; torch) | ; ; ; doen ontbranden ; ; ; ; ; | |
🔗 In an effort to conceal their crime, they poured fuel on her body and set it alight. | ||
set aside (dedicate; devote; bestow) | ; ; ; | |
set back (put back; throw back) | ||
(erect; establish; institute; pitch; raise; set; stand; set up) | ||
🔗 He set down his end of the litter and straightened slowly. | ||
(depart; leave; set out) | ||
🔗 He awoke before dawn and once more set forth. | ||
🔗 Now they are all set free, and are grateful to you for the favour. | ||
set going | aan de gang brengen | ekfunkcii |
(begin; commence; start; be started; kick off) | ; ; | |
🔗 The pain has already set in for many Brits. | ||
(start out; start) | ; ; ; | |
🔗 Jubal turned away and set off along the boulevard toward his own lodgings. | ||
set out (depart; leave; set forth) | ; | |
set out (depart; leave) | ; op reis gaan | |
(explain; account for; elucidate; expound; explicate; give an accounting for) | ||
🔗 Let me set out what I see as the likely consequences if Mrs. May’s deal fails again, or it doesn’t even get voted on. | ||
(lay dinner; lay the cloth) | aranĝi la tablon | |
🔗 He filled a small kettle with water for tea and hung it from a hook over the fire, then set the table. | ||
set to work (start working; put in use; get to work; hit the deck; settle to work) | ; ; ; ; | |
set up (erect; establish; institute; pitch; raise; set; stand; set down) | ; | |
television set (TV set; television; telly) | ; ; ; | |
trap set (drum kit; drum set; drums; set of drums) | ; | |
setback (decline; going down; fall; regression; retreat) | teruggang | |
setback (backspace; backward step) | ||
🔗 As things stand, Putin, despite crushing setbacks on the battlefield, appears to be prepared for a long fight and believes Russia will win. | ||
setting | ||
setting (determination) | ||
setting | ; ; vaststelling | |
setting (fixing) | ; vaststelling | |
setting (regulation) | ; | |
setting (regulation; adjustment) | vereffening | |
subset (subgroup) |
Engels | Nederlands |
---|---|
set | aangeven; aanzetten; afzetten; bende; bent; bepaald; bepalen; bepoten; bezet; bezetten; bijzetten; blijven staan; brengen; decor; dik worden; doen stollen; gaan; garnituur; gedekt; gelijkzetten; gezet; hard worden; houding; inklinken; inzetten; kassen; klaar; klaarzetten; kliek; kring; leggen; loot; nest; omboorden; óndergaan; onderscheiden; onveranderlijk; op elkaar klemmen; opgeven; opleggen; opstijven; opzetten; partij; permanent; plaatsen; planten; ploeg; poten; prikken; reeks; reut; richten; richting; schikken; servies; set; snit; span; spel; staan; stek; stel; stellen; stijf; stollen; strak; studio; toestel; toneel; toneelschikking; troep; uitpoten; uitzetten; vallen; vast; vaststellen; vast worden; vatten; verstrakken; verzakking; verzameling; watergolf; watergolven; zaailing; zetten; zich vastgezet hebbend; zich zetten; zitten |
all set | kant en klaar; klaar |
all set for | klaar om te |
all set to | klaar om te |
at set times | op gezette tijden |
be set | onder zijn; opkrijgen; zich afspelen |
be set against | gekant zijn tegen |
be set in | spelen in; zich afspelen in |
be set on | vastbesloten zijn tot; verzot zijn op |
be set to | op het punt staan te |
building set | bouwpakket |
construction set | bouwpakket |
drum set | drums; drumstel |
fondue set | fonduestel |
jet set | jetset |
make a dead set at | het gemunt hebben op; zijn zinnen gezet hebben op |
manicure set | manicure |
on the set | in de studio |
set about it | eraan beginnen |
set about somebody | iemand aanvallen |
set a date | een datum prikken |
set against | gekant tegen; plaatsen tegenover; stellen tegenover; tegenoverstellen |
set apart | afzonderen; bestemmen; reserveren; ter zijde leggen; ter zijde zetten |
set aside | buiten beschouwing laten; buiten werking stellen; opzij schuiven; opzij zetten; reserveren; sparen; ter zijde leggen; uittrekken; vernietigen; verwerpen |
set back | achteruitzetten; terugzetten |
set by | gelijkzetten met; ter zijde leggen |
set designer | decorontwerper |
set down | afzetten; boekstaven; neerzetten; opschrijven; optekenen; te boek stellen |
set down as | beschouwen als; houden voor |
set down to | toeschrijven aan |
set fair | bestendig weer |
set fire to | aansteken; in brand doen vliegen; in brand steken |
set for | klaar om te |
set forth | erop uittrekken; eropuit trekken; op reis gaan; opsommen; uiteenzetten; uittrekken; vermelden |
set forth on one’s journey | erop uittrekken; op reis gaan |
set free | bevrijden; in vrijheid stellen; vrijlaten |
set from | onderscheiden van |
set going | aan de gang brengen; in beweging brengen; in beweging krijgen; in omloop brengen; op gang brengen |
set in | beginnen; intreden; invallen; inzetten; vatten in; zijn intrede doen; zijn intree doen |
set light to | in brand steken |
set off | afscheiden; afzetten; compenseren; doen afgaan; doen uitkomen; goedmaken; in gang zetten; tot ontploffing brengen; vertrekken |
set off against | laten opwegen tegen; stellen tegenover |
set off to advantage | goed doen uitkomen |
set of teeth | gebit; kunstgebit |
set on | aanhitsen; aanvallen; aanzetten; ophitsen; opstoken |
set oneself against | zich verzetten tegen |
set oneself to | zich erop toeleggen; zijn best doen om |
set one’s hand to | aanpakken; de hand aan het werk slaan |
set one’s teeth | zich verbijten |
set one’s watch by | zijn horloge gelijkzetten met |
set on fire | in brand doen vliegen; in brand steken; in de hens zetten |
set out | afreizen; eropuit gaan; eropuit trekken; gereedzetten; klaarleggen; klaarzetten; op pad gaan; op reis gaan; op stap gaan; opsommen; uiteenzetten; uitstallen; uittrekken; uitzetten; versieren; vertrekken; zich op weg begeven; zich opmaken |
set out for | zich begeven naar |
set out in business | een zaak beginnen |
set out on | aanvaarden |
set out to | eropuit gaan om; het erop aanleggen; trachten te; zich ten doel stellen |
set out with | versieren met |
set piece | groot stuk |
set sail | de reis beginnen; op reis gaan; uitzeilen |
set screw | stelschroef |
set somebody against oneself | iemand in het harnas jagen; iemand tegen zich in het harnas jagen |
set somebody on | iemand in het kwaad stijven |
set somebody up | iemand erin laten lopen |
set the clock | de klok gelijkzetten |
set the example | het voorbeeld geven |
set the fashion | de mode aangeven; de toon aangeven |
set theory | verzamelingenleer |
set the pace | de pas aangeven; het tempo aangeven |
set the table | de tafel dekken; dekken |
set thinking | tot nadenken brengen |
set to music | op muziek zetten |
set to work | aan de arbeid gaan; aan de gang gaan; aan de slag gaan; aan het werk gaan; aan het werk tijgen; aan het werk zetten; zich aan het werk begeven; zich aan het werk zetten |
set up | aanheffen; aankomen met; aanstellen; benoemen; beter maken; instellen; op de been houden; op poten zetten; oprichten; opstellen; rijk maken; uitrusten; vals beschuldigen; valselijk beschuldigen; vestigen; voorzien; weer op de been helpen; zetten; zich aanschaffen; zich vestigen |
set up as | zich opwerpen als; zich uitgeven voor; zich vestigen als; zich voordoen als |
set up for | zich uitgeven voor |
set up for oneself | een eigen zaak beginnen; voor zichzelf beginnen |
set up home in | gaan wonen in |
set up house | een huishouden opzetten; zich inrichten |
set up in business | in een zaak zetten |
set upon | aanhitsen; aanvallen; aanzetten; ophitsen |
set up on one’s own account | een eigen zaak beginnen; voor zichzelf beginnen |
set up shop | een bedrijf beginnen |
set with | bezet met; bezetten met |
telephone set | telefoontoestel |
television set | TV‐toestel; televisie; televisieapparaat; televisietoestel |
trap set | drums; drumstel |
twin set | trui met vest |
well set up | flinkgebouwd; goed gebouwd |
coffee‐set | koffieservies |
dinner‐set | eetservies; servies |
hard‐set | bebroed; onbuigzaam |
heavy‐set | zwaargebouwd |
inset | bijkaartje; bijlage; bijvoegsel; ingezet; inleggen; inlegvel; invoegen; inzetsel; inzetten |
radio‐set | radio; radiotoestel |
receiving‐set | ontvangtoestel |
reset | gelijkzetten; instellen; opnieuw zetten; resetten; terugzetten op nul; zetten |
setback | instorting; klap; opdonder; tegenslag; teruggang; terugslag |
set‐in | ingezet |
set‐off | compensatie; schuldvergelijking; tegenhanger; tegenstelling; versiering |
sett | dassehol; kassei |
setting | achtergrond; couvert; enscenering; mise‐en‐scène; montering; montuur; omgeving; omlijsting; ondergang; stand; toonzetting; vruchtzetting; zetten |
set‐to | gevecht; kloppartij; ruzie; vuistgevecht |
sharp‐set | rammelend van de honger |
subset | deelverzameling |
tea‐set | servies; theeservies |
underset | ondersteunen; onderstroom; stutten |
well‐set | stevig gebouwd |