Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord temper
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(harden; season; steel; toughen) | ; | |
(humour; mood) | ; | |
temperi | ||
distemper (tempera) | tempera |
Engels | Nederlands |
---|---|
temper | ⇆ aanmaken; ⇆ boze bui; ⇆ doen bedaren; ⇆ geaardheid; ⇆ gemoedsgesteldheid; ⇆ gemoedsrust; ⇆ gemoedstoestand; ⇆ harden; ⇆ hardingsgraad; ⇆ humeur; ⇆ kalmte; ⇆ laten beslaan; ⇆ luim; ⇆ matigen; ⇆ mengen; ⇆ natuur; ⇆ slecht humeur; ⇆ stemming; ⇆ temperament; ⇆ temperen; ⇆ vastheid; ⇆ vermenging; ⇆ verzachten |
be in a black temper | ⇆ de bokkepruik op hebben |
be in a good temper | ⇆ in een goede luim zijn |
be in a temper | ⇆ de bokkepruik op hebben; ⇆ in een boze bui zijn; ⇆ in een kwade bui zijn; ⇆ uit zijn humeur zijn |
hastiness of temper | ⇆ driftigheid; ⇆ opvliegendheid |
have a quick temper | ⇆ gauw kwaad worden; ⇆ niets kunnen velen |
have a temper | ⇆ gauw kwaad worden; ⇆ niets kunnen velen |
having tempers | ⇆ humeurig |
in a bad temper | ⇆ niet in zijn humeur; ⇆ slechtgeluimd; ⇆ slechtgemutst; ⇆ uit zijn hum; ⇆ uit zijn humeur |
in a temper | ⇆ niet in zijn humeur; ⇆ uit zijn hum; ⇆ uit zijn humeur |
incompatibility of temper | ⇆ incompatibilité d’humeur |
keep one’s temper | ⇆ bedaard blijven; ⇆ niet uit zijn humeur raken |
lose one’s temper | ⇆ boos worden; ⇆ driftig worden; ⇆ in drift geraken; ⇆ kwaad worden; ⇆ ongeduldig worden; ⇆ zich driftig maken; ⇆ zijn kalmte verliezen |
lose one’s temper with | ⇆ boos worden op |
quickness of temper | ⇆ opvliegendheid |
quick temper | ⇆ driftigheid; ⇆ opvliegendheid |
ruffle somebody’s temper | ⇆ iemand uit zijn humeur brengen |
tantrum temper | ⇆ woedeaanval |
temper justice with mercy | ⇆ genade voor recht laten gelden |
the temper is on him | ⇆ hij heeft de kolder in zijn kop |
bad‐tempered | ⇆ slechtgehumeurd |
distemper | ⇆ hondeziekte; ⇆ humeurigheid; ⇆ in de war brengen; ⇆ kalken; ⇆ kalkverf; ⇆ kwaal; ⇆ met kalkverf schilderen; ⇆ muurverf; ⇆ ongesteldheid; ⇆ saus; ⇆ sausen; ⇆ sauzen; ⇆ tempera; ⇆ uit zijn humeur brengen; ⇆ ziek maken; ⇆ ziekte |
good‐tempered | ⇆ goedgehumeurd; ⇆ goedhartig; ⇆ goedmoedig |
hot‐tempered | ⇆ heetgebakerd; ⇆ oplopend |
ill‐tempered | ⇆ humeurig; ⇆ kwaadgeluimd; ⇆ slechtgehumeurd; ⇆ uit zijn hum; ⇆ uit zijn humeur |
short‐tempered | ⇆ driftig; ⇆ heetgebakerd; ⇆ kortaangebonden; ⇆ opvliegend |
tempered | ⇆ gehard; ⇆ gehumeurd; ⇆ getemperd |
tempering | ⇆ tempering |
tempers | ⇆ aanvallen van humeurigheid |