Niederländisch–Deutsches Wörterbuch
Deutsche Übersetzung des niederländischen Wortes gaan
Niederländisch | Deutsch (indirekt übersetzt) | Esperanto |
---|---|---|
; sich begeben ; funktionieren ; ; Erfolg haben ; klappen | ||
🔗 Ik ging door de steeg aan den achterkant en klom over den muur, zodat ik op het terrein van het kasteel terecht kwam. | ||
(gang; loop; verloop) | Gehen | |
🔗 Het gaan werd moeilijker. | ||
(overgaan) | ; ; ; tönen | |
🔗 Opnieuw ging de gong. | ||
(rijden) | ||
<futura helpverbo> | ||
🔗 Wat gaan we doen, chef? | ||
🔗 Op die manier gaat het niet. | ||
(begaan) | besteigen ; ; beschreiten | |
🔗 Maar om de rechtsstaat te herstellen en de overige EU‐miljarden te krijgen zal Polen onder Tusk een lange weg te gaan hebben. | ||
(aan het werk gaan; aan het werk tijgen; zich aan het werk begeven; aan de gang gaan) | ; | |
🔗 Wij vonden de spade, en gingen aan de slag. | ||
(zich aan tafel zetten; aan de tafel gaan zitten; gaan aanzitten; aanschikken) | sich zu Tisch setzen | |
🔗 Zullen we aan tafel gaan? | ||
eraan gaan | umkommen ; untergehen ; zu Grunde gehen | |
ausgehen ; ausrücken ; hinausgehen ; nach draußen gehen ; hinaustreten ; ; ; | ||
🔗 Hij was er bij het ochtendkrieken reeds opuit gegaan en nu stond hij achter een zware boom naar het geheimzinnige bouwwerk te kijken. | ||
; ; entwischen ; entfliehen ; ; entgehen ; ausweichen | ||
🔗 Ze gaan er met de schatten vandoor! | ||
(de benen nemen; zich uit de voeten maken) | ; entfliehen ; flüchten | |
🔗 Ze zijn ervandoor gegaan met tienduizenden euro’s. | ||
(heengaan; ophoepelen; opkrassen; vertrekken; weggaan; opstappen) | ; ; heimgehen ; verscheiden ; | |
🔗 Neemt u me niet kwalijk, meneer Brunel, dat ik ervandoor ga. | ||
om kort te gaan | summarisch | resume |
(mijden; ontwijken) | ; entweichen ; ; vermeiden ; aus dem Wege gehen ; entgehen | |
🔗 Ṿerscheidene dagen gingen vader en zoon elkaar uit de weg. | ||
(uiteengaan) | sich trennen ; auseinander gehen ; sich zerstreuen ; zerrinnen | |
🔗 Ze gingen uit elkaar. | ||
brausen ; Geräusch machen ; lärmen ; Geräusch hervorbringen | ||
(ontbranden; in brand vliegen; vuur vatten) | entbrennen ; | |
🔗 Hij zuchtte en wierp een blik op het slot in de verte waar nu de eerste lichtjes aangingen. | ||
; ; gestalten ; formieren | ||
(betreffen; raken; gaan om) | ; anlangen ; betreffen ; anbetreffen | |
🔗 Is dat niet een zaak die u aangaat? | ||
(contracteren) | einen Vertrag schließen ; ; vertraglich vereinbaren ; einen Vertrag abschließen | |
(betreffen) | sich beziehen ; | |
(toebrengen; aandoen; afsluiten; sluiten) | ||
(heengaan; vertrekken; weggaan; zich verwijderen; opstappen) | ; ; heimgehen ; verscheiden ; | |
; einen Besuch abstatten | ||
; | ||
🔗 In plaats daarvan ging ik bliksemsnel de ladder af en terug naar Tars Tarkas. | ||
🔗 Ongetwijfeld was er een alarm afgegaan. | ||
(intreden) | ; nach drinnen gehen ; hineingehen ; eingehen ; | |
🔗 Aynger ging er binnen en wenkte de anderen. | ||
; Eintritt | ||
(aanvangen; beginnen; een aanvang nemen) | ; ; seinen Anfang nehmen ; losgehen | |
🔗 De staking moet zaterdag om 21:00 uur ingaan. | ||
(passeren; voorbijgaan; voorbijlopen; óvertrekken) | vorbeigehen ; vorübergehen ; | |
(beschouwen; overwégen) | berücksichtigen ; betrachten ; ; sich überlegen ; in Erwägung ziehen ; in Betracht ziehen ; Rücksicht nehmen auf ; beherzigen ; halten für ; erachten für | |
(nalopen; volgen) | hinterhergehen ; ; nachkommen ; hinterherkommen ; danachkommen | |
🔗 Tom Poes wilde hem nagaan, maar de heer Cantecler hield hem tegen. | ||
(rondgaan) | ; herumgehen ; umkreisen ; rundherum gehen | |
🔗 Peyna zat in zijn studeerkamer in de haard te staren en er ging heel wat in hem om | ||
(aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; gevallen; passeren; plaatsgrijpen; plaatsvinden; voorvallen; zich afspelen; zich toedragen; vóórkomen) | ; ; ; ; ; ; ; ; | |
🔗 Niemand vertelt hem nog wat er omgaat in de wereld. | ||
(lijden) | ||
🔗 Laat hem maar ondergaan wat hij verdient. | ||
untergehen | ||
🔗 De maan gaat onder. | ||
(omkomen; te gronde gaan; vergaan; verongelukken; het leven laten) | umkommen ; untergehen ; zu Grunde gehen | |
entgleiten ; ; heruntergleiten | ||
sich angleichen ; sich anpassen ; assimiliert werden | ||
(oprijzen; opstijgen; rijzen; stijgen; wassen; zich verheffen; de hoogte in gaan) | aufgehen ; ; ; | |
(bestijgen; klimmen; naar boven gaan; opstijgen; rijzen; stijgen; omhooggaan) | ; ersteigen ; heraufgehen ; ; hinaufsteigen | |
🔗 Ze gingen de trap op en de rook drong prikkelend in hun longen. | ||
(óverlopen) | übertreten ; hinübergehen ; überschreiten ; übergehen ; überqueren | |
überrennen ; hinüberlaufen ; hinauslaufen über ; überlaufen | ||
(promotie maken) | vorrücken ; avancieren ; befördert werden ; aufrücken ; vorankommen ; Fortschritte machen | |
; vorübergehen ; vorüberkommen | ||
🔗 Is het vanzelf overgegaan? | ||
(gaan; klinken; slaan) | ; ; ; tönen | |
🔗 Zodra ik de telefoon hoorde overgaan, wist ik dat jij het was. | ||
(aanhanger) | ||
(in omloop zijn) | umlaufen ; zirkulieren ; kreisen ; im Umlauf sein ; ; auf und ab gehen ; herumgehen | |
🔗 Er gaan eigenaardige verhalen rond. | ||
(omgaan) | ; herumgehen ; umkreisen ; rundherum gehen | |
(accorderen; het eens zijn; overeenstemmen) | übereinstimmen ; zusammenstimmen ; in Einklang stehen ; in Übereinstimmung sein | |
(kapotgaan) | ; beschädigt werden ; verletzt werden ; Schaden nehmen ; kaputtgehen ; entzweigehen | |
stukgaan | ||
stukgaan (afbreken; breken) | ||
(tegenwerken) | entgegenwirken | |
lärmen ; einen Heidenlärm machen ; tosen ; | ||
(razen; uitvaren) | stürmen ; ; rasen ; wüten | |
🔗 Zijn hart bonkte in zijn keel en zijn hoofd voelde alsof iemand er met een moker in tekeerging. | ||
(terugkeren; teruglopen) | ; ; nochmal gehen | |
🔗 Zullen we dan maar teruggaan? | ||
teruggaan | rückwärts gehen | |
(dichtgaan; sluiten; zich sluiten) | zufallen ; zugehen ; sich schließen | |
verfließen ; auseinander fließen ; auseinander laufen ; zerfließen ; zerrinnen | ||
(scheiden; zich verspreiden) | auseinander gehen ; sich zerstreuen | |
(uit elkaar gaan) | sich trennen ; auseinander gehen ; sich zerstreuen ; zerrinnen | |
🔗 Met die woorden gingen ze uiteen. | ||
(uitlopen) | ausgehen ; ausrücken ; hinausgehen ; nach draußen gehen ; hinaustreten ; ; ; | |
🔗 U wist dat Molly met andere mannen uitging? | ||
(doven; uitdoven) | auslöschen ; erlöschen ; verlöschen ; ausgehen | |
🔗 Het is nu bezig uit te gaan. | ||
(aflopen; verlopen; ten einde lopen) | enden ; endigen ; ; zu Ende gehen ; ein Ende nehmen ; ; | |
(scheiden; uiteengaan; zich verspreiden) | auseinander gehen ; sich zerstreuen | |
ersaufen ; ertrinken ; untergehen ; versinken | ||
; vorübergehen ; vorüberkommen | ||
🔗 Hoe verging het die ruiter? | ||
(omkomen; óndergaan; te gronde gaan; verongelukken; het leven laten) | umkommen ; untergehen ; zu Grunde gehen | |
🔗 Hoe is het eerste schip vergaan? | ||
(bederven; rotten; verrotten) | faulen ; verfaulen ; vermodern ; verwesen | |
🔗 Maar al willen jullie mij nu nog zo graag verlaten, ik zou het niet aangenaam vinden jullie hoofden daar op de Clifford Poort te zien vergaan. | ||
eingehend ; radikal | ||
🔗 Moet u de voetganger voor laten gaan? | ||
vorangehen ; voraus sein ; vorgehen | ||
(voorgaan) | vorangehen ; vorausgehen ; vornweg gehen ; vorhergehen ; | |
(langsgaan; passeren; voorbijlopen; óvertrekken) | vorbeigehen ; vorübergehen ; | |
(verstrijken; verlopen) | ||
🔗 De nacht ging voorbij. | ||
(voorafgaan; voorlopen; vooropgaan) | vorangehen ; vorausgehen ; vornweg gehen ; vorhergehen ; | |
🔗 Laat mij maar voorgaan. | ||
(voorlopen) | früh sein ; vorgehen | |
(voorgaan; voorlopen) | vorangehen ; vorausgehen ; vornweg gehen ; vorhergehen ; | |
🔗 Gimli ging met de tovenaar voorop, zozeer verlangde hij erna naar Moria te gaan. | ||
(doorgaan met; vervolgen; voortgaan met) | ; fortführen ; fortsetzen ; weiterführen | |
🔗 Ga voort, Hoebe. | ||
(opstappen) | losgehen ; ; loslaufen ; losfahren ; ; ins Rollen kommen | |
(afgaan; heengaan; ophoepelen; ervandoor gaan; vertrekken; zich verwijderen; opstappen) | ; ; heimgehen ; verscheiden ; | |
🔗 Om vier uur gaan we weg. |