Information über das Wort rijden (Niederländisch → Esperanto: veturi)

Synonyme: gaan, karren

WortartVerb
Aussprache/ˈrɛi̯də(n)/
Trennungrij·den

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) rij, rijd(ik) reed
(jij) rijdt(jij) reed
(hij) rijdt(hij) reed
(wij) rijden(wij) reden
(jullie) rijden(jullie) reden
(gij) rijdt(gij) reedt
(zij) rijden(zij) reden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) rijde(dat ik) rede
(dat jij) rijde(dat jij) rede
(dat hij) rijde(dat hij) rede
(dat wij) rijden(dat wij) reden
(dat jullie) rijden(dat jullie) reden
(dat gij) rijdet(dat gij) redet
(dat zij) rijden(dat zij) reden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
rij, rijdrijdt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
rijdend, rijdende(hebben/zijn) gereden

Gebrauchsbeispiele

De politie heeft vorige week honderden boetes uitgedeeld aan boerenactivisten die met trekkers over snelwegen reden.
Ik zou niet graag in dat oude wagentje rijden dat u daar hebt!

Übersetzungen

Afrikaansry
Dänischfare; køre
Deutschfahren
Englischdrive; ride; travel
Esperantoveturi
Finnischajaa
Französischaller; aller en véhicule; se déplacer
Italienischcamminare
Jiddischפֿאָרן
Katalanischanar; circular; viatjar
Lateinvehere
Norwegischkjøre
Polnischjechać
Portugiesischandar; ir; rodar; viajar
Saterfriesischfiere; gunge
Schwedischfara; åka
Spanischir; ir en vehículo
Türkischgitmek
Ungarischutazik
Westfriesischfarre; gean; ride