Information über das Wort bestijgen (Niederländisch → Esperanto: supreniri)

Synonyme: klimmen, naar boven gaan, opgaan, opstijgen, rijzen, stijgen, omhooggaan

WortartVerb
Aussprache/bəˈstɛi̯ɣə(n)/
Trennungbe·stij·gen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) bestijg(ik) besteeg
(jij) bestijgt(jij) besteeg
(hij) bestijgt(hij) besteeg
(wij) bestijgen(wij) bestegen
(jullie) bestijgen(jullie) bestegen
(gij) bestijgt(gij) besteegt
(zij) bestijgen(zij) bestegen
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) bestijge(dat ik) bestege
(dat jij) bestijge(dat jij) bestege
(dat hij) bestijge(dat hij) bestege
(dat wij) bestijgen(dat wij) bestegen
(dat jullie) bestijgen(dat jullie) bestegen
(dat gij) bestijget(dat gij) besteget
(dat zij) bestijgen(dat zij) bestegen
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
bestijgbestijgt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
bestijgend, bestijgende(hebben) bestegen

Gebrauchsbeispiele

Wij bestegen de paarden, die inmiddels uitgerust waren, en galoppeerden weg.
Aarzelend begon hij de berg te bestijgen.
Bond betaalde zijn taxi en voegde zich bij de mensen die onder de luifel de trappen bestegen.
Benedict besteeg de estrade terwijl zij sprak.

Übersetzungen

Afrikaansbestyg
Deutschsteigen; ersteigen; heraufgehen; hinaufgehen; hinaufsteigen
Englischascend; mount
Esperantosupreniri
Französischdescendre
Italienischsalire
Kabylischali
Papiamentosubi
Polnischiść w górę
Portugiesischascender; subir
Russischподниматься; подняться
Saterfriesischklieuwe; stiege
Schwedischdala
Spanischascender; ascender a; ascender al; montar; subir; subir a
Westfriesischklimme