Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord take place

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
(come about; happen; occur; be afoot; come on; come to pass; fall; be set; transpire); ; ; ;
🔗 Why are protests now taking place in Bahrain?
(field; site; locale); ;
🔗 You wouldn’t like the place.
(locate; position; set);
loki
(lay down; put; set);
🔗 It has placed the heads of it victims on spikes in cities it has captured and posted videos of savage executions on‐line.
(seat)
(attach; put onto; add; append; apply; assign; paste);
almeti
(stead; spot; locality; site); ; ;
🔗 I examined the place.
(put);
🔗 The escalation of power outages is also deeply worrying for South Africa’s food security, driving up prices, and placing an even greater strain on stretched household budgets.
(occupy; engage; fill; hold; involve); ;
(lay hold of; pick up; get); ;
🔗 He reached across the table and took her two hands.
(abstract; take away; remove; seize);
(bite; bite at; rise; rise to the bait; take the bait)
allogaĵmordi
(bite; rise to the bait; take the bait; rise)
ekmordi
(plunder; rob; loot; kidnap; reave)
🔗 Liane flung down a leather sack, taken this very morning.
🔗 Silard took a deep breath.
🔗 When the good Lord needs me, he will take me.

EngelsNederlands
take place doorgaan; geschieden; plaatsgrijpen; plaatshebben; plaatsvinden; zich afspelen; zich voltrekken
place aanbrengen; aanleggen; ambt; betrekking; gelegenheid; herkennen; huis; kantoor; leggen; onderbrengen; oord; passage; plaats; plaatsen; plaatsje; plein; plek; positie; post; stationeren; stede; stee; stek; stellen; thuisbrengen; uitzetten; verblijf; winkel; woning; zaak; zetten
take aanbijten; aangrijpen; aannemen; aanslaan; aanvaarden; afkrijgen; afnemen; afzetten; begrijpen; behalen; benemen; beroven van; beschouwen; bezetten; bezorgen; brengen; buitmaken; doen; drinken; erover doen; gebruiken; geven; halen; houden; in behandeling nemen; in beslag nemen; incasseren; innemen; inslaan; inwinnen; kieken; kosten; krijgen; leiden; maken; meenemen; nemen; noteren; nuttigen; ontvangen; ontvangst; opdoen; opname; opnemen; opschrijven; opvatten; opvolgen; overbrengen; overnemen; pakken; recette; slaan; snappen; springen over; succes hebben; te baat nemen; tot zich nemen; vangen; vangst; vatten; veroveren; voeren; volgen; waarnemen; zich schikken; … in slaan