English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word fit

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(apoplectic fit; seizure; stroke; stroke of apoplexy; apoplexy)
(attack)
esti laŭmezura
(conform; fit in; correspond)
; ;
in overeenstemming brengen
;
sidi bone
(be suitable; suit; be of use; serve; do);
geschikt zijn
(be appropriate; be suitable; suit; comply)
(access; attack; assault; strike; offensive; raid; onslaught);
(suit; make … look)
aspektigi
(clothe; dress; suit; array; attire); ; ;
vesti
fit in
(conform; fit; correspond)
;
in overeenstemming zijn
;
fit out
(garnish; trim; bedeck; deck; decorate; embellish; furnish; accoutre)
fit out
(equip; outfit; accoutre)
;
fit together
;
in elkaar passen
enadaptiĝi ĝuste
fit together
(harmonize; accord; match; get along)
; ;
fit together
(coincide; match; be congruent; agree)
in fits and starts
bij vlagen
kaprice
think fit
(approve of)
;
bontrovi
fitful
(capricious; freakish; quirky; faddy; whimsical; wayward; fanciful; skittish)
fitness
(capability; suitability; appropriateness; aptitude)
fitness
(appropriateness; decency; decorum)
;
voegzaamheid
fitter
(assembler)
fitter
(benchhand)
fitter
fitting
(decent; proper; suitable; appropriate; seemly; becoming; befitting; decorous)
;
voegzaam
fitting
(conforming; compliant; well‐fitting; accordant)
fitting
(of use; suitable; appropriate; apt; due; expedient; right; useful; applicable)
unfit
(not fitting; unseemly; inappropriate)
unfit
(unsuitable; inappropriate; inept; unsuited; worthless)
netaŭga

EnglishDutch
fit aanbrengen; aaneensluiten; aangepast zijn; aanval; behoorlijk; bekwaam; bekwaam maken; beroerte; bevlieging; bezwijming; bui; fit; fris; gepast; geschikt; geschikt maken; gezond; goed zitten; inbouwen; inrichten; insult; monteren; op zijn plaats zijn; passen; passen bij; passend; passend maken; passen in; passen op; passen voor; pasvorm; rolberoerte; stuip; toeval; uitrusten; vlaag; voegzaam; volwaardig; voorzien; zetten; zich aanpassen aan
a fit of the blues ’n neerslagtige bui
a fit of wheeping een schip met zure appelen
as fit as a fiddle kiplekker; zo fris als een hoentje; zo gezond als een vis
as you think fit naar goeddunken
be a bad fit niet goed zitten
be a good fit goed zitten
be fit behoren; deugen
be in fits in een deuk liggen
be in fits of laughter in een deuk liggen van het lachen
by fits and starts bij buien; bij vlagen; met horten en stoten; schoksgewijs; te hooi en te gras
coughing fit hoestbui
fainting fit onmacht
fit and well gezond en wel
fit as a fiddle in uitstekende conditie; kiplekker
fit for bekwaam maken voor; geschikt maken voor; passend maken voor
fit in inpassen; plaats vinden voor; tijd vinden voor
fit in nicely precies erin passen; precies passen
fit into inpassen
fit in with kloppen met; passen bij; stroken met
fit of epilepsy toeval
fit of fever koortsaanval
fit on aanbrengen; aanpassen; aanzetten; opzetten; passen
fit oneself zich bekwamen
fit out toerusten; uitmonsteren; uitrusten
fit somebody up iemand erin laten luizen
fit to bekwaam maken voor; geschikt maken voor; passend maken voor
fit together ineenvoegen
fit up aanbrengen; inrichten; meubileren; monteren; optuigen; uitrusten
fit with voorzien van
give somebody a fit iemand de stuipen op het lijf jagen
have a fit een rolberoerte krijgen
in fits and starts bij vlagen; met horten en stoten
it is a tight fit het kan nog net; het zit nauw
not fit to be seen niet presentabel; ontoonbaar
pass fit goedkeuren
see fit het gepast achten
shivering fit koortsrilling
sneezing fit niesbui
that does not fit in with dat klopt niet met
think fit goeddunken; goedvinden; het gepast achten
throw a fit heel kwaad worden; heel ongerust worden; kwaad worden; zich kwaad maken
fitful grillig; onbestendig; ongeregeld; ongestadig; sprongsgewijs; veranderlijk
fitly behoorlijk; geschikt; goed
fitment inrichting; montering; opstelling
fitness bekwaamheid; bruikbaarheid; conditie; fitheid; fitness; gepastheid; geschiktheid; gezondheid; goede conditie; voegzaamheid
fitted ingebouwd
fitter bankwerker; fitter; monteur; paswerker
fitting behoorlijk; fitting; gepast; hulpstuk; maat; passen; passend; voegzaam
keep‐fit conditietraining
misfit kneusje; niet goed zitten; niet passen; niet passend kledingstuk
refit herstel; herstellen; nieuwe uitrusting; opnieuw uitrusten; reparatie; repareren
unfit niet gezond; onbekwaam; ongepast; ongeschikt; ongeschikt maken; onvolwaardig