Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word aanval

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
;
(vlaag); ; ; ; ;
🔗 Maar de spin zette de aanval niet voort.
;
(aangrijpen; aanpakken; attaqueren)
assail
; ; ;
🔗 Hoorde je bij de bandieten die ons aanvielen?
gunship
attack‐cry
attack plan
(avant‐garde; voorhoede)
avant‐garde
offensive weapon
;
weapon of offence
ofensiva armilo
🔗 De servers van het bureau die door de cyberaanval zijn getroffen, staan in de Estse hoofdstad Tallinn.
; ;
🔗 Voor het toestel echter kon opstijgen, was de eerste van de drie luchtaanvallen begonnen.
feint
🔗 In feite zag het ernaar uit dat de tijd voor de tegenaanval was aangebroken.

DutchEnglish
aanvalaccess; aggression; assault; attack; bout; brunt; charge; fit; go; ictus; offence; onfall; onset; onslaught; paroxysm; raid; seizure; strike; stroke
aanvallenlash out at; tackle; fall to; aggress; assail; assault; attack; beset; charge; close in upon; come upon; dig in; engage; fall foul of; fall on; fall upon; strike; savage; set on; set upon; tilt at; have a tilt at; run a tilt at; wade into
aanvalskreetattack‐cry
aanvalsoorlogwar of aggression
aanvalsplanattack plan
aanvalswapenoffensive weapon; weapon of offence
driftaanvalfit of temper
flankaanvalflank attack
frontaanvalfrontal attack
gasaanvalgas attack
hartaanvalheart attack
koortsaanvalattack of fever; fit of fever
luchtaanvalair‐raid; airstrike; strike; air attack; aerial attack
schijnaanvalfeint; feigned attack
stormaanvalassault
tegenaanvalcounter‐attack
verrassingsaanvalsurprise attack
woedeaanvalflare‐up; tantrum; tantrum temper; wax