English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word carry

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(bear);
(wear);
🔗 He carried no weapon and wore no ornament.
(bear)
🔗 Fain was always one to carry bad news quickly, and the worse, the faster.
(bring away; carry off)
forporti
🔗 Survivors spoke of seeing bodies on the sides of the road, later transferred into bright yellow body bags and carried away.
carry away
(carry out; endure; put up with; stand; afford)
;
naar buiten brengen
(introduce)
enporti
🔗 I’ve already carried in water for hot baths before sleep.
(bring away; carry away)
forporti
🔗 The expert said local wolves usually ate animals like boars and deer, but the size of a kangaroo would have made it easy to carry off.
(endure; put up with; stand; carry away; afford);
naar buiten brengen
(do; commit; perform; wage; conduct)
🔗 The environmental bureau is carrying out further investigations.
(carry through; conduct; implement; secure; accomplish; achieve); ;
tot stand brengen
; ; ; ;
(transport)
🔗 When it finally does open, the Elizabeth Line will carry over 200 million passengers a year.
carry through
(conduct; implement; secure; accomplish; achieve; carry out)
;
tot stand brengen
carrier
(transporter)
vervoerder
;
carrier
(bringer)
;
carrier
;
uitdeler
carrier
(vehicle; vector)
carrier
(germ‐carrier)
carrier
(luggage carrier)
carrying
(loaded with)
;
geladen met
ŝarĝanta
(fail; come unstuck)
(abort; have a miscarriage)
een miskraam krijgen
;

EnglishDutch
carry aan boord hebben; aanbrengen; aandragen; aannemen; behalen; bevatten; bij zich hebben; brengen; dragen; erdoor halen; erdoor krijgen; houden; inhebben; inhouden; medebrengen; meebrengen; meevoeren; nemen; onthouden; overbrengen; sjouwen; torsen; vervoeren; voeren; wegdragen
be carried aangenomen worden
carry all before one over de hele linie zegevieren; over de hele linie zegevoeren; slagen
carry along meedragen; meeslepen; meevoeren; wegvoeren
carry along with meeslepen met
carry a torch for verliefd zijn op
carry away meenemen; meeslepen; wegdragen; wegvoeren
carry back terugvoeren
carry coals to Newcastle uilen naar Athene dragen; water naar de zee dragen
carry everything before one over de hele linie zegevieren
carry forward transporteren
carry into effect ten uitvoer brengen; ten uitvoer leggen; uitvoeren; uitvoering geven aan
carry into execution ten uitvoer brengen
carry it off het er goed afbrengen; zich erdoorheen slaan
carry it too far het te ver drijven
carry off afvoeren; behalen; de dood veroorzaken; ontvoeren; wegdragen; wegvoeren
carry on aangaan; doorgaan; doorzetten; drijven; ermee doorgaan; ga uw gang; het aanleggen; huishouden; uitoefenen; voeren; volhouden; voortzetten; waarnemen; zich aanstellen
carry oneself optreden; zich gedragen; zich houden
carry one’s point zijn zin doordrijven; zijn zin krijgen; zijn zin weten te krijgen
carry one’s years well zich goed houden voor zijn leeftijd
carry on with het aanleggen met; het houden met
carry out gevolg geven aan; ten uitvoer brengen; ten uitvoer leggen; uitdragen; uitvoeren; uitvoering geven aan; vervullen
carry over laten liggen; overdragen; overhalen; transporteren; óvervoeren
carry something down … iets … afdragen
carry the day de overwinning behalen; de slag winnen; de zege bevechten
carry through doorvoeren; doorzetten; erdoor helpen; tot een goec einde brengen; tot stand brengen; volhouden
carry up opvoeren
carry weight gewicht in de schaal leggen
it carries a salary of … er is een salaris van … aan verbonden
that would carry us too far dat zou ons te ver voeren
carrier bacillendrager; bagagedrager; besteller; bode; drager; mitrailleurswagen; overbrenger; postduif; vervoerder; virusdrager; vliegdekschip; vliegtuigmoederschip; voerman; vrachtrijder; vrachtvaarder
carry‐cot reiswieg
carrying overbrenging; verdragend
carry‐on gedoe
miscarry een miskraam hebben; een miskraam krijgen; in duigen vallen; mislopen; mislukken; ontijdig bevallen; schipbreuk lijden; verloren raken; wegraken