Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word omgaan

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(rondgaan)
go round
🔗 Peyna zat in zijn studeerkamer in de haard te staren en er ging heel wat in hem om
(aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; gevallen; passeren; plaatsgrijpen; plaatsvinden; voorvallen; zich afspelen; zich toedragen; vóórkomen)
🔗 Niemand vertelt hem nog wat er omgaat in de wereld.
(verkeren)
interact
;
interrelate
interrilati
🔗 Ofschoon wij als jongens vertrouwelijk met elkaar hadden omgegaan, wist ik eigenlijk maar weinig van hem.
(hanteren)
manipuli
🔗 Ik ben niet gewend met boten om te gaan.
(omgang hebben met; verkeren met)
rilati kun
🔗 Ik heb liever niet dat je met die jongen omgaat, Betty.
🔗 Ik ging door de steeg aan den achterkant en klom over den muur, zodat ik op het terrein van het kasteel terecht kwam.
(gang; loop; verloop)
going
🔗 Het gaan werd moeilijker.
(lopen; te voet gaan)
piediri
(overgaan); ;
🔗 Opnieuw ging de gong.
(rijden);
<futura helpverbo>
🔗 Wat gaan we doen, chef?
;
refer
🔗 Het gaat niet om geld, het gaat om schatten!
succeed
🔗 Op die manier gaat het niet.
(zich begeven; varen)
🔗 Hij ging naar de eetzaal van het hotel en nam plaats aan de hoek van een tafel.
(begaan)
🔗 Maar om de rechtsstaat te herstellen en de overige EU‐miljarden te krijgen zal Polen onder Tusk een lange weg te gaan hebben.
🔗 Ze zijn met de auto gegaan en moesten een anderhalf uur rijden.
(aan; met; op; te; tot; voor; bij);
🔗 Dan verwacht ik jullie om zeven uur.
(aan; door; met; omwille van; uit; uit hoofde van; van; vanwege; voor; wegens); ;
on account of
;
🔗 Ze lachte om die vreselijke opmerking.
(op; ten behoeve van; teneinde; voor);
🔗 Anderen vluchtten en schreeuwden om hulp.
(omstreeks; aan; rond; rondom; tegen; om … heen);
🔗 Toen hij om de struiken liep, zag hij mij.

DutchEnglish
omgaan associate; company; consort; converse; go about; go on; go round; happen; pass; round; turn
dat gaat buiten mij om I have nothing to do with it
een heel eind omgaan go a long way about
een hoek omgaan turn a corner
er gaat daar veel om they are doing a roaring business
het hoekje omgaan turn up one’s toes; kick the bucket
omgaan met associate with; assort with; companion with; company with; consort with; converse with; deal with; frequent; go about with; handle; keep company with; mingle with; mix with; relate to; rub elbows with; rub shoulders with; take up with
vertrouwelijk omgaan met be on familiar terms with
weinig met iemand omgaan not see much of somebody
gaan bear; depart; draw; fare; go; going; move; pass off; proceed; range; walk; step; run; set; go and; go out; get on; walking; travel; make one’s way; be about
om about; around; at; because of; for; on; on account of; out; round; up; out of the way; in order to