English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word going

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
going
(procession; progress)
going
be going to
(go; will; shall)
;
<futura helpverbo>
comings and goings
komen en gaan
;
venado kaj irado
get going
(get off the ground)
komencetiĝi
set going
aan de gang brengen
ekfunkcii
🔗 He looked over his shoulder, then went to the back wall.
(ride; travel; drive)
(be going to; will; shall)
<futura helpverbo>
(wend)
🔗 Where do we go to now?
🔗 Trump ignored shouted questions from reporters about the ongoing Russia controversy as he departed the White House Friday for Miami

EnglishDutch
going bezoek; die er is; gaan; gaande; in vol bedrijf zijnd; raceterrein; terrein
be either coming or going de deur platlopen
be going to op het punt staan te
coming and going heen‐en‐weergeloop; va‐et‐vient
comings and goings komen en gaan; va‐et‐vient
get going aan de gang gaan; aan de slag gaan; beginnen; in beweging krijgen; op gang brengen; op gang komen; op gang krijgen
get somebody going iemand opnaaien
going, going, gone! eenmaal, andermaal, verkocht!
set going aan de gang brengen; in beweging brengen; in beweging krijgen; in omloop brengen; op gang brengen
what is going on? wat is er gaande?
go aanval; afgaan; aflopen; behoren; beurt; bezwijken; blijven; doodgaan; elan; eraan moeten geloven; fut; gaan; gang; gangbaar zijn; heengaan; horen; hup; keer; lopen; luiden; mode; opraken; opstappen; overgaan; poging; reiken; stuk gaan; thuishoren; tijgen; trekken; uitvallen; vaart; verdwijnen; verstrijken; wegraken; worden; zich voltrekken; zijn
goings‐on doen en laten; gedoe; gedrag
ingoing binnengaand; intredend; nieuw
ongoing aanhoudend; lopend; voortdurend
seagoing zeevarend; zee‐
theatre‐going uitgaand