English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word about
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(abroad) | in omloop | |
(after; concerning; for; of; on; over; regarding; upon; with; in; as to; into; toward) | ; ; ; ; | |
🔗 I have a bad feeling about this. | ||
(approximately; around; circa; some; roughly) | ; een stuk of ; ; ; ; ; zowat ; | |
🔗 The US and Western officials now estimate that about 200,000 Russian troops have been killed or wounded in battle. | ||
(close; near; nearby; nigh) | ; ; | |
(close to; near; close by) | ||
(contiguously; nearby) | ; ; in de nabijheid ; ; | apude |
(toward; around) | ; ; ; ; | |
🔗 It completes three rotations about its axis for every two orbits. | ||
; rond‐ | ||
🔗 The old lady pulled her spectacles down and looked over them, about the room. | ||
be about (circulate; get about) | ||
be about (be a question of; be on the subject of; involve; pertain; deal with) | temi pri | |
be about to | klaar zijn voor ; op sprong staan | esti …onta |
bring about (cause; lead to; result in; turn out) | ||
bring about (arouse; evoke) | naar buiten roepen ; ten gevolge hebben ; | elvoki |
come about (happen; occur; take place; be afoot; come on; come to pass; transpire; fall; be set) | ; | |
what about …? | hoe zit het met …? | kiel estas pri …? |
(alteration; change; conversion; transformation; shift) | ; |
English | Dutch |
---|---|
about | aan; betreffende; bij; circa; een stuk of; grofweg; in; in de buurt; in omloop; om; omheen; om … heen; omstreeks; omtrent; onderhand; ongeveer; op het gebied van; over; pakweg; plusminus; rondom; ten naaste bij; zo’n; zowat |
about to | op het punt te |
about town | in de stad |
about turn! | rechtsomkeert! |
all about | overal |
be about | gaan; gaan om; gaan over; heersen; in de buurt zijn; in omloop zijn; in zijn schild voeren; omlopen; op de been zijn |
be about again | weer op zijn; weer rondlopen |
be about to | op het punt staan om; op het punt staan te |
be up and about | al in de weer zijn; uit de veren zijn |
bring about | aanrichten; bewerken; bewerkstelligen; teweegbrengen; tot stand brengen; uitwerken; veroorzaken |
come about | gebeuren; tot stand komen; zich toedragen |
he was not long about it | hij deed er niet lang over |
how about it? | hoe denk je erover? |
much ado about nothing | veel drukte om niets; veel geschreeuw en weinig wol |
set about somebody | iemand aanvallen |
stand about | rondhangen |
the other way about | andersom |
week about | om de week |
what about …? | en … dan?; hoe staat het met …?; hoe zit het met …?; wat zou je denken van …? |
what are you about? | waar ben je mee bezig? |
about‐face | ommekeer; ommezwaai |
thereabout | daar in de buurt; daaromtrent |
thereabouts | daar in de buurt; daaromstreeks; daaromtrent |
walkabout | <korte, periodieke zwerftocht van een aboriginal door de woestijn>; wandeling onder het publiek |