English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word out

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(outside; without);
🔗 At least I can have my pipe out there.
(outside; outward);
🔗 He pushed on the door, forcing her out.
(unconscious)
(outside of; outside)
(off)
(from; of);
🔗 He hurried out of the room.
(without; minus; sans)
🔗 David Davis may be the UK’s chief Brexit negotiator now, and he may trumpet his views loudly, but he could be out of a job in a week, or a month or a year.
wear out
(use up; overtax)
; ;
(wear away; wear off); ; ;
🔗 Moiraine Sedai said all of your clothes are worn out, and the lady Amalisa had new made to give you.
wear out
(wear down; wear off; grind down)
wear out
trivi
handout
(alms; charity)
knock‐out
lock‐out
uitsluiting
outbid
pliproponi
outdoor
(open‐air; alfresco)
openlucht‐
outhouse
(stable; stall; sty; outbuilding; shed)
(odd; peculiar; strange; curious; weird; queer; off‐beat; funny); ;
🔗 Rudy Giuliani’s increasingly outlandish claims of election fraud have former federal officials worried that theories peddled by the man once dubbed “America’s mayor” could be dangerous to democracy in the US.
outlet
(market)
aĉetanta regiono
(exit; way out; egress)
🔗 They argue it only gave Sarah Huckabee Sanders another outlet to spread more lies.
outlive
(survive)
(exceed; surpass; beat; defeat; excel; outclass; outscore; outshine; get the best of; get the better of; cap)
🔗 In these shattered neighbourhoods around Kyiv, the Russian paratroopers were outmatched by the Ukrainians.
outrun
(outstrip)
outshine
in de schaduw stellen
; ;
superbrili
outshine
(exceed; surpass; beat; defeat; excel; outclass; outscore; get the best of; get the better of; cap; outmatch)
outward
(out; outside)
;
uitwaarts
outward
(external; outer; outside; exogenous; exterior)
buiten‐
; ;
(beguile; get the better of)
te slim af zijn
;
superruzi
🔗 “Ah, Kandive,” he fretted, “you have outwitted me.”
(across)
rekte tra
(around)
door heel de
;
door heel het
;
het hele … door
tra la tuta
🔗 SI units are used throughout both volumes.

EnglishDutch
out! eruit!
out af; bekend; bewusteloos; buiten; buitengaats; daarbuiten; daaruit; eropuit; eruit; geopenbaard; in staing; naar buiten; niet meer aan de slag; niet meer aan het bewind; niet thuis; om; op; te veld; uit; uit de mode; uit het gelid; uit het lid; uitgedoofd; uitgesloten; weg
all out met volle kracht; totaal; uit alle macht
be out aan het hof voorgesteld zijn; bloeien; er niet zijn; gebrouilleerd zijn; het mis hebben; onder de wapenen zijn; op pad zijn; staken; uit de kast gekomen zijn; uit zijn; weer op de been zijn; zich verrekend hebben
be out for erop uit zijn om te; uit zijn op; van plan zijn om te
be out of niet meer hebben
be out of it er helemaal uitraken; er niet meer in zijn; erbuiten staan; het niet meer hebben; niet in zijn element zijn; niet meer meetellen
be out to het erop aanleggen om te
be rather out of it er een beetje uit zijn
down and out aan de grond geraakt; berooid; gesjochten
from out vanuit
go all out alles op alles zetten
go flat out alles op alles zetten
have it out duidelijk stellen; het uitvechten
his last book out zijn nieuwste boek
I’m rather out of it ik ben er een beetje uit
in and out door en door; in en uit
inside and out van binnen en van buiten
inside out binnenstebuiten; omgekeerd
know somebody inside out iemand van haver tot gort kennen
my hand is out ik ben er een beetje uit
on his Sundays out op zijn vrije zondagen
on the voyage out op de uitreis
out and home uit en thuis
out in one’s calculation zich verrekend hebbend
out of buiten; door … heen; uit; van; zonder
out of office ambteloos
out of range buiten schootsbereik; buiten schot
out of spite uit wrok
out of town uitstedig
out of tune niet gestemd; ontstemd; onzuiver; vals; van de wijs
out there daarginder; daarginds
out with it! voor de dag ermee!
pilot out uitloodsen
put oneself out zich derangeren; zich uitsloven
run out aflopen; afrollen; lekken; opgaan; opraken; ten einde lopen; uitbrengen; uitlopen; uitsteken
the ins and outs alle details; alle finesses; de regering en de oppositie
the outs de niet aan het bewind zijnde partij
tread out uittrappen
walk out het werk neerleggen; staken; weglopen
wear out afdragen; afjakkeren; aflopen; afmatten; afslijten; slijten; uitmergelen; uitputten; uitschuren; uitslijpen; uitslijten; verslijten
all‐out geweldig; groot; grootscheeps; intensief; met alle middelen; ultiem
handout aalmoes; gift; hand‐out; persbericht
knock‐out genadeslag; knock‐out; knock‐out slaan; spetter
lock‐out uitsluiting
out‐and‐out aarts‐; door dik en dun; door en door; doortrapt; echt; eersterangs; terdege; uitgeslapen; volbloed
outbid een hoger bod doen dan; meer bieden dan; overbieden
outboard buiten boord
outbound op de uitreis
outcaste kasteloze
outdare meer durven dan; tarten
outdated gedateerd; uit de tijd; verouderd
outdo de loef afsteken; overtreffen
outdoor buiten‐; in de open lucht
outface de ogen doen neerslaan; trotseren; van zijn stuk brengen
outfield verre veld
outflow uitstorting; uitstroming; wegvloeien
outgo overtreffen; uitgaven
outgrowth product; resultaat; uitvloeisel; uitwas
outhouse bijgebouw
outlander buitenlander; vreemdeling
outlandish afgelegen; buitenlands; verafgelegen; vreemd; zonderbaar; zonderling
outlast langer duren dan
outlet afvoerkanaal; afzetgebied; contactdoos; uitgang; uitlaatklep; uitloop; uitweg; verkooppunt
outlive langer leven dan; overleven; te boven komen
outmatch overtreffen
outnumber in aantal overtreffen; talrijker zijn dan
out‐of‐the‐way achteraf‐; afgelegen; buitenissig; ongewoon
out‐of‐work werkloos; zonder werk
outpace voorbijstreven
outport voorhaven
outpost buitenpost; buitenwacht; voorpost
outrank overtreffen; staan boven
outreach overtreffen; verder reiken dan
outride voorbijrijden; voorrijden
outrival het winnen van
outrun harder lopen dan; ontlopen; overschrijden; voorbijstreven
outrush uitstroming
outsail harder zeilen dan; voorbijvaren
outshine in glans overtreffen; overtreffen; uitblinken boven
outsize abnormaal groot; extra grote maat
outspan uitspannen
outstare met een blik van zijn stuk brengen
outstay langer blijven dan
outtalk omverpraten
out‐tray aflegbakje
outtrump overtroeven
outvie het winnen van; overtreffen; voorbijstreven
outwalk sneller gaan dan; verder gaan dan
outward buitenwaarts; buiten‐; naar buiten gekeerd; uiterlijk; uitgaand; uitwaarts; uitwendig
outwear langer duren dan; te boven komen; verslijten
outweigh meer wegen dan; zwaarder wegen dan
outwit te slim af zijn; verschalken
throughout door heel; in alle opzichten; overal; van boven tot onder; van het begin tot het einde