Afrikaans–English dictionary

English translation of the Afrikaans word aan

English/Afrikaans
Afrikaans → English
  
AfrikaansEnglish (translated indirectly)Esperanto
(na; na … toe; toe; vir);
🔗 Daarna skryf jy nooit weer aan hom nie.
(by);
next to
;
🔗 Die twee meisies, wat om en by 16 jaar oud is, is leerlinge aan die Hoërskool Edgemead in Kaapstad.
(van; vir); ;
🔗 Sy ly ook aan posttraumatiese stres.
be working
morti de
(voortsit)
🔗 Sy moet net aangaan met die medikasie wat sy reeds gebruik en sy mag onder geen omstandighede ontstel word nie.
;
(aanbelang; betref)
hold the line
; ; ;
🔗 Die verdagtes moet so gou moontlik aangekeer en suksesvol vervolg word.
(bekendmaak); ;
notify
🔗 „Die koffie is klaar!” kondig hulle luidkeels aan.
🔗 Die twee ander meisies het na vore gekom nadat die 12‐jarige die saak aangemeld het, het Makhubela gesê.
;
hearten
;
🔗 Beide ouers het hulle kinders aangemoedig om te lees.
🔗 Aalwyne word gereeld as natuurlike omheining vir statte en krale aangeplant.
assail
;
🔗 Die pastoor is verlede week in hegtenis geneem nadat hy glo die 12‐jarige verkrag en twee ander meisies (13 en 15 jaar oud) onsedelik aangerand het.
bring by vehicle
🔗 Ons sukkel met die munisipale water en ons water word aangery.
(aansit)
switch on
🔗 Sy het die hooflig aangeskakel en sien toe die slang.
🔗 In 1973 het die land saam met die Bondsrepubliek Duitsland by die Verenigde Nasies aangesluit.
🔗 Op 3 Oktober 1990 het die Duitse Demokratiese Republiek formeel by die Bondsrepubliek Duitsland aangesluit.
get stronger
;
recuperate
🔗 Die 74‐jarige monarg sterk in ’n hospitaal in Madrid aan.
;
register
🔗 Die polisie het 14 voorvalle van verkragting aangeteken, wat een minder as die vorige feeseisoen se syfer is.
(bewys)
(vind)
🔗 Die dogter van die Zimbabwiese minister van hoër onderwys, professor Jonathan Moyo, is dood in haar woonstel in Kaapstad aangetref.
plea
; ;
🔗 Lhermite se prokureurs het aangevoer hul kliënt, wat gereëld ’n psigiater gesien het, is geestelik versteurd en moet nie na ’n tronk toe gestuur word nie.

AfrikaansEnglish
aan⇆ along; ⇆ at; ⇆ from; ⇆ in; ⇆ near; ⇆ next to; ⇆ of; ⇆ on; ⇆ over; ⇆ to; ⇆ unto; ⇆ upon
aan boord gaan⇆ board; ⇆ embark; ⇆ emplane; ⇆ join a ship; ⇆ take ship
aan brand⇆ afire; ⇆ on fire
aan brand steek⇆ set fire to; ⇆ set alight
aan die gang⇆ afloat; ⇆ afoot; ⇆ agoing; ⇆ going; ⇆ on; ⇆ on the go; ⇆ proceeding; ⇆ showing; ⇆ in gear; ⇆ on the jump; ⇆ going on; ⇆ under way
aan die lykant⇆ under the lee
aan die werk wees⇆ be at work; ⇆ be busy
aan tafel⇆ at table; ⇆ at meals
aan wal⇆ ashore; ⇆ on shore; ⇆ on land
daar is niks aan nie⇆ it is quite easy; ⇆ that is nothing
daar is niks van aan nie⇆ there is not a word of truth in it
daar kan jy op aan⇆ you can depend on it
dit is weer aan tussen hulle⇆ they have made it up again
dit kom daar nie op aan nie⇆ it does not matter
dit lê aan⇆ it depends upon
ek wil weet waar ek aan of af is⇆ I want to know where I stand; ⇆ I want to know whether the deal is off or on
hoog aan wees⇆ be intoxicated
kop aan kop⇆ neck and neck; ⇆ head‐on
met skoene aan⇆ booted; ⇆ in one’s shoes
sterf aan⇆ die of
waar ’n mens aan of af is⇆ on what one can depend
aan‐aan⇆ touch; ⇆ game of touch
aanbied⇆ bid; ⇆ offer; ⇆ present; ⇆ proffer; ⇆ propose; ⇆ propound; ⇆ tender; ⇆ volunteer; ⇆ render
aanbind⇆ bind; ⇆ fasten; ⇆ moor; ⇆ tie
aanblaas⇆ blow; ⇆ fan; ⇆ rouse; ⇆ kindling
aanblik⇆ aspect; ⇆ glance at; ⇆ look; ⇆ sight; ⇆ view; ⇆ face; ⇆ glance; ⇆ spectacle
aanboer⇆ farm progressively
aanbou⇆ additionals; ⇆ annex; ⇆ construction; ⇆ build on; ⇆ culture; ⇆ add by building
aandien⇆ announce; ⇆ usher in; ⇆ usher
aandik⇆ emphasize; ⇆ make thicker; ⇆ stress; ⇆ underline
aandribbel⇆ toddle along; ⇆ dribble along
aandring⇆ enforce; ⇆ importune; ⇆ press on; ⇆ push; ⇆ urge; ⇆ press
aandruk⇆ hurry; ⇆ hurry on; ⇆ press; ⇆ whip up
aandui⇆ adumbrate; ⇆ betoken; ⇆ betray; ⇆ denominate; ⇆ denote; ⇆ describe; ⇆ designate; ⇆ express; ⇆ hint; ⇆ indicate; ⇆ intimate; ⇆ mark; ⇆ point out; ⇆ qualify; ⇆ be significative of; ⇆ signify
aandurf⇆ affront; ⇆ be game for; ⇆ dare; ⇆ have the courage to undertake
aanfrons⇆ frown at; ⇆ scowl at
aangaan⇆ begin; ⇆ call; ⇆ carry on; ⇆ concern; ⇆ conclude; ⇆ continue; ⇆ enter; ⇆ get along; ⇆ go ahead; ⇆ happen; ⇆ make; ⇆ proceed; ⇆ tease; ⇆ enter into; ⇆ lay; ⇆ make for; ⇆ regard; ⇆ touch
aangaap⇆ gape at; ⇆ gaze; ⇆ stare at; ⇆ stare
aangluur⇆ ogle; ⇆ peer at; ⇆ leer at
aangly⇆ slip on; ⇆ glide on
aangolf⇆ come rolling along; ⇆ come surging along
aangolwe⇆ come rolling along; ⇆ come surging along
aangons⇆ come buzzing along
aangooi⇆ level; ⇆ fling along; ⇆ cast against; ⇆ cast to
aangord⇆ buckle to; ⇆ gird; ⇆ gird on
aangryns⇆ grin at; ⇆ grimace at; ⇆ stare in the face
aangryp⇆ assail; ⇆ attack; ⇆ grip; ⇆ embrace; ⇆ impassion; ⇆ seize upon; ⇆ thrill; ⇆ seize; ⇆ catch hold of; ⇆ stir
aanhaak⇆ fasten; ⇆ hitch; ⇆ hook; ⇆ hook on to; ⇆ inspan; ⇆ limber; ⇆ hook on; ⇆ hitch on
aanhaal⇆ adduce; ⇆ cajole; ⇆ caress; ⇆ cite; ⇆ draw in; ⇆ fondle; ⇆ instance; ⇆ mother; ⇆ quote; ⇆ tauten; ⇆ tone up; ⇆ draw tighter; ⇆ tighten; ⇆ produce
aanhang⇆ adhere; ⇆ adherence; ⇆ append; ⇆ appurtenance; ⇆ attach; ⇆ clique; ⇆ dependency; ⇆ follow; ⇆ followers; ⇆ following; ⇆ party; ⇆ tail; ⇆ train; ⇆ adherents; ⇆ hang on to; ⇆ adhere to
aanhardloop⇆ run along; ⇆ run faster
aanhark⇆ rake along; ⇆ rake up
aanhê⇆ have on; ⇆ wear
aanhef⇆ begin; ⇆ beginning; ⇆ exordium; ⇆ tune; ⇆ intonate; ⇆ intonation; ⇆ intone; ⇆ open lines; ⇆ preamble; ⇆ raise; ⇆ opening words; ⇆ set up; ⇆ strike up
aanhelp⇆ assist; ⇆ expedite; ⇆ further; ⇆ push; ⇆ help on with
aanhink⇆ hobble along; ⇆ limp along
aanhits⇆ abet; ⇆ bait; ⇆ blood; ⇆ set by the ears; ⇆ egg on; ⇆ heat; ⇆ inflame; ⇆ foment; ⇆ halloo; ⇆ incite; ⇆ instigate; ⇆ kindle; ⇆ provoke; ⇆ set; ⇆ set on; ⇆ stir up; ⇆ work up; ⇆ stimulate
aanhol⇆ come running along
aanhoor⇆ listen to
aanhou⇆ arrest; ⇆ bear; ⇆ hold the line; ⇆ keep; ⇆ challenge; ⇆ continue; ⇆ endure; ⇆ persevere; ⇆ stick; ⇆ last; ⇆ sustain; ⇆ hold; ⇆ hold on; ⇆ hold up; ⇆ insist; ⇆ keep it up; ⇆ persist; ⇆ place under arrest; ⇆ keep on
aanhuppel⇆ skip along; ⇆ hop along
aanhyg⇆ come on panting
aanja⇆ bustle; ⇆ rush; ⇆ supercharge; ⇆ hurry; ⇆ urge; ⇆ drive; ⇆ drive on; ⇆ hasten; ⇆ hustle; ⇆ hurry on; ⇆ boost
aanjaag⇆ boost; ⇆ hasten; ⇆ hurry; ⇆ hurry on; ⇆ rush; ⇆ supercharge; ⇆ bustle; ⇆ drive; ⇆ drive on; ⇆ hustle; ⇆ urge
aanjae⇆ bustle; ⇆ drive; ⇆ drive on; ⇆ hasten; ⇆ hurry; ⇆ hurry on; ⇆ hustle; ⇆ rush; ⇆ supercharge; ⇆ urge; ⇆ boost
aanjokker⇆ jog along
aankalk⇆ fur; ⇆ charge
aankeer⇆ round up; ⇆ drive on; ⇆ gather; ⇆ divert
aankla⇆ accuse; ⇆ arraign; ⇆ charge; ⇆ denounce; ⇆ denunciate; ⇆ delate; ⇆ impeach; ⇆ indict; ⇆ inform against; ⇆ report; ⇆ prefer a charge
aanklaag⇆ accuse; ⇆ arraign; ⇆ charge; ⇆ delate; ⇆ denounce; ⇆ denunciate; ⇆ impeach; ⇆ indict; ⇆ inform against; ⇆ prefer a charge; ⇆ report
aanklae⇆ accuse; ⇆ arraign; ⇆ charge; ⇆ delate; ⇆ denounce; ⇆ denunciate; ⇆ impeach; ⇆ indict; ⇆ inform against; ⇆ prefer a charge; ⇆ report
aanklam⇆ casing; ⇆ condition; ⇆ moisten; ⇆ become damp; ⇆ intoxicate; ⇆ make tipsy
aanklap⇆ switch on; ⇆ hurry up; ⇆ increase
aanklee⇆ attire; ⇆ dress; ⇆ garment; ⇆ robe; ⇆ clothe; ⇆ array
aankleed⇆ array; ⇆ attire; ⇆ clothe; ⇆ dress; ⇆ garment; ⇆ robe
aanklewe⇆ adhere; ⇆ adhere to; ⇆ be attached to; ⇆ cling to; ⇆ inhere; ⇆ stick to
aanklink⇆ clinch; ⇆ rivet; ⇆ touch
aanklop⇆ knock; ⇆ beat; ⇆ appeal
aanklots⇆ beat; ⇆ dash
aanknip⇆ switch on; ⇆ click on
aanknoop⇆ enter; ⇆ enter into; ⇆ fasten; ⇆ tie on to; ⇆ begin
aankondig⇆ adumbrate; ⇆ advertise; ⇆ announce; ⇆ annunciate; ⇆ bill; ⇆ denounce; ⇆ denunciate; ⇆ declare; ⇆ omen; ⇆ inform; ⇆ review; ⇆ usher; ⇆ foreshadow; ⇆ gazette; ⇆ harbinger; ⇆ herald; ⇆ knell; ⇆ notice; ⇆ notify; ⇆ portend; ⇆ presage; ⇆ previse; ⇆ proclaim; ⇆ publish; ⇆ signal; ⇆ compère
aankoppel⇆ leash; ⇆ couple
aankors⇆ form a crust; ⇆ encrust
aankrui⇆ bring on; ⇆ struggle along; ⇆ saunter along
aankruie⇆ bring on; ⇆ saunter along; ⇆ struggle along
aankruip⇆ nuzzle; ⇆ crawl along
aankry⇆ get on; ⇆ get to burn
aankuier⇆ saunter along; ⇆ continue to visit
aankweek⇆ cultivate; ⇆ culture; ⇆ nurture; ⇆ foment; ⇆ foster; ⇆ grow; ⇆ nourish; ⇆ rear; ⇆ raise
aankyk⇆ face; ⇆ look at
aanlaat⇆ leave on; ⇆ leave burning
aanlag⇆ favour; ⇆ smile on
aanlap⇆ sew on; ⇆ patch on; ⇆ impose on
aanlas⇆ attach; ⇆ exaggerate; ⇆ join; ⇆ dovetail
aanlêer⇆ fitter; ⇆ instigator; ⇆ plaintiff
aanlees⇆ read further; ⇆ continue reading
aanlei⇆ induce; ⇆ lead to; ⇆ cause
aanleng⇆ dilute; ⇆ weaken; ⇆ become longer
aanleun⇆ lean against
aanlok⇆ allure; ⇆ appeal; ⇆ attract; ⇆ charm; ⇆ decoy; ⇆ entice; ⇆ inveigle; ⇆ invite; ⇆ lure; ⇆ lure on
aanluister⇆ listen to
aanlym⇆ cement; ⇆ glue; ⇆ glue on; ⇆ impose on
aanmaak⇆ dress; ⇆ fabrication; ⇆ temper; ⇆ lay; ⇆ manufacture; ⇆ make up; ⇆ making; ⇆ mix; ⇆ prepare
aanmaan⇆ admonish; ⇆ exhort; ⇆ warn; ⇆ dun
aanmars⇆ advance; ⇆ approach
aanmarsjeer⇆ march on; ⇆ march faster; ⇆ advance
aanmeet⇆ measure onto
aanmeld⇆ announce; ⇆ annunciate; ⇆ report
aanmelde⇆ announce; ⇆ annunciate; ⇆ report
aanmerk⇆ comment; ⇆ note; ⇆ observe; ⇆ remark; ⇆ find fault with; ⇆ consider
aanmoedig⇆ animate; ⇆ encourage; ⇆ cheer on; ⇆ countenance; ⇆ elate; ⇆ embolden; ⇆ favour; ⇆ promote; ⇆ fortify; ⇆ sustain; ⇆ foment; ⇆ hearten; ⇆ nourish; ⇆ put a premium on; ⇆ support; ⇆ support morally; ⇆ lead on; ⇆ tempt
aanmonster⇆ enlist; ⇆ enrol; ⇆ ship
aanmunt⇆ coin; ⇆ mint; ⇆ monetize
aannaai⇆ sew on
aanneem⇆ accept; ⇆ admit; ⇆ adopt; ⇆ affiliate; ⇆ agree to; ⇆ assume; ⇆ close; ⇆ confirm; ⇆ contract for; ⇆ engage; ⇆ espouse; ⇆ gather; ⇆ grant; ⇆ pass; ⇆ presume; ⇆ presuppose; ⇆ receive; ⇆ suppose; ⇆ take; ⇆ take up; ⇆ take in; ⇆ take on; ⇆ carry; ⇆ embrace; ⇆ take as read
aanpak⇆ attack; ⇆ attempt; ⇆ buckle to; ⇆ deal; ⇆ embark; ⇆ embark upon; ⇆ encrust; ⇆ engage; ⇆ fall to; ⇆ fur; ⇆ launch; ⇆ tackle; ⇆ undertake; ⇆ grapple; ⇆ take in hands; ⇆ handle; ⇆ lead; ⇆ put in hand; ⇆ seize; ⇆ tackling; ⇆ take; ⇆ take up; ⇆ try; ⇆ turn one’s hand to; ⇆ turn to; ⇆ take hold of; ⇆ take in hand; ⇆ form a crust; ⇆ adhere to; ⇆ set about
aanpas⇆ accommodate; ⇆ adapt; ⇆ attemper; ⇆ fit; ⇆ fit on; ⇆ match; ⇆ try on; ⇆ acclimatize; ⇆ adjust
aanpeil⇆ home; ⇆ start home
aanpiekel⇆ plod along; ⇆ toil along; ⇆ carry with difficulty; ⇆ move laboriously; ⇆ struggle on
aanpiets⇆ whip up
aanplak⇆ bill; ⇆ stick; ⇆ post; ⇆ screen; ⇆ placard; ⇆ post up
aanplant⇆ cultivate; ⇆ establish; ⇆ planting; ⇆ plantation; ⇆ plant
aanpleister⇆ continue plastering; ⇆ stick against; ⇆ plaster to
aanploeg⇆ continue ploughing; ⇆ add by ploughing
aanpluk⇆ slip on; ⇆ put on quickly
aanpomp⇆ nudge; ⇆ pump further
aanpor⇆ actuate; ⇆ arouse; ⇆ egg on; ⇆ incite; ⇆ instigate; ⇆ press; ⇆ prod; ⇆ rouse; ⇆ stir; ⇆ urge; ⇆ stir up
aanpos⇆ send forward by post
aanpreek⇆ recommend; ⇆ palm off; ⇆ continue preaching
aanpresenteer⇆ volunteer; ⇆ offer; ⇆ proffer
aanprikkel⇆ goad; ⇆ stimulate; ⇆ goad on
aanprys⇆ boom; ⇆ commend; ⇆ recommend; ⇆ cry; ⇆ extol; ⇆ eulogize; ⇆ puff
aanpunt⇆ sharpen; ⇆ nib; ⇆ point
aanrand⇆ assail; ⇆ attack; ⇆ invade; ⇆ outrage; ⇆ do violence to; ⇆ assault; ⇆ impugn
aanreik⇆ hand; ⇆ reach; ⇆ pass; ⇆ hand on
aanren⇆ run along
aanrig⇆ do; ⇆ cause; ⇆ commit; ⇆ prepare
aanroei⇆ row along; ⇆ row on; ⇆ row faster; ⇆ keep on rowing; ⇆ row against
aanroer⇆ hint at; ⇆ mention; ⇆ notice; ⇆ touch; ⇆ touch on; ⇆ touch upon; ⇆ allude to; ⇆ stir up; ⇆ whip up; ⇆ hasten
aanrol⇆ roll along; ⇆ roll towards
aanruis⇆ approach with a rustling sound
aanry⇆ drive on; ⇆ van; ⇆ drive faster; ⇆ ride faster; ⇆ move on; ⇆ ride on; ⇆ bring by vehicle; ⇆ touch in at; ⇆ baste; ⇆ lace up; ⇆ string; ⇆ tack
aanrye⇆ string; ⇆ lace up; ⇆ baste; ⇆ tack
aansaag⇆ begin sawing; ⇆ continue sawing; ⇆ saw more quickly
aansê⇆ announce; ⇆ denounce; ⇆ denunciate; ⇆ inform; ⇆ give notice; ⇆ notice; ⇆ notify; ⇆ order; ⇆ call upon; ⇆ call
aanseil⇆ keep on sailing; ⇆ sail faster; ⇆ sail towards; ⇆ make for
aansend⇆ forward; ⇆ dispatch
aanset⇆ actuate; ⇆ arrive; ⇆ incite; ⇆ instigate; ⇆ set; ⇆ start; ⇆ strop; ⇆ switch on; ⇆ whet
aansien⇆ appearance; ⇆ complexion; ⇆ consideration; ⇆ credit; ⇆ distinction; ⇆ face; ⇆ esteem; ⇆ reputation; ⇆ respect; ⇆ tolerate; ⇆ honour; ⇆ note; ⇆ prestige; ⇆ repute; ⇆ respectability; ⇆ look at; ⇆ hold; ⇆ regard; ⇆ put up with
aansjor⇆ tighten
aansjou⇆ haul along; ⇆ drag along
aanskaf⇆ buy; ⇆ secure; ⇆ lay on; ⇆ obtain; ⇆ procure; ⇆ acquire
aanskakel⇆ flick on; ⇆ start; ⇆ switch on; ⇆ connect
aanskel⇆ ring
aanskerp⇆ sharpen; ⇆ intensify
aanskiet⇆ slip on; ⇆ tumble into; ⇆ throw on; ⇆ approach quickly
aanskoffel⇆ hoe on; ⇆ dance on
aanskommel⇆ waddle along
aanskou⇆ behold; ⇆ contemplate; ⇆ eye; ⇆ view; ⇆ see; ⇆ look at
aanskraap⇆ sue; ⇆ summon
aanskroef⇆ screw on
aanskroewe⇆ screw on
aanskry⇆ stride on
aanskryf⇆ notify; ⇆ send a letter of demand; ⇆ keep on writing; ⇆ escribe; ⇆ sue
aanskrywe⇆ escribe; ⇆ notify; ⇆ sue; ⇆ keep on writing
aanskuif⇆ push on; ⇆ shove on; ⇆ push on nearer; ⇆ shove on nearer; ⇆ draw up
aanskuiwe⇆ draw up; ⇆ push on; ⇆ push on nearer; ⇆ shove on; ⇆ shove on nearer
aansleep⇆ draw along; ⇆ drag along
aanslenter⇆ saunter along
aansleur⇆ drag along; ⇆ make little progress
aanslik⇆ accrete; ⇆ silt; ⇆ silt up
aanslinger⇆ reel; ⇆ reel along; ⇆ hurl at; ⇆ fling forward
aanslof⇆ shuffle along
aansluip⇆ approach stealthily
aansluit⇆ join; ⇆ connect; ⇆ make contact; ⇆ embrace; ⇆ enlist; ⇆ enrol; ⇆ join onto; ⇆ join up; ⇆ sign on; ⇆ follow
aanslyk⇆ accrete; ⇆ silt; ⇆ silt up
aanslyp⇆ sharpen; ⇆ grind; ⇆ whet
aansmee⇆ forge on; ⇆ forge together
aansmeer⇆ apply; ⇆ foist; ⇆ fob; ⇆ roughcast; ⇆ grease; ⇆ palm off
aansmyt⇆ throw against; ⇆ fling against; ⇆ put on very quickly
aansnel⇆ come rushing along; ⇆ come racing along
aansnoer⇆ lace more tightly
aansnor⇆ come whizzing along
aansnou⇆ snarl at
aansoldeer⇆ solder on
aanspeld⇆ pin on
aanspelde⇆ pin on
aanspoed⇆ hasten along
aanspoel⇆ drift; ⇆ wash ashore; ⇆ cast ashore; ⇆ be washed up
aanspoor⇆ arouse; ⇆ chuck; ⇆ egg on; ⇆ encourage; ⇆ excite; ⇆ exhort; ⇆ spur; ⇆ stimulate; ⇆ wing; ⇆ goad; ⇆ impel; ⇆ incite; ⇆ instigate; ⇆ press; ⇆ prick; ⇆ prompt; ⇆ quicken; ⇆ rouse; ⇆ tickle up; ⇆ urge; ⇆ spur on; ⇆ urge on; ⇆ goad on
aanspreek⇆ accost; ⇆ address; ⇆ apostrophize; ⇆ call on; ⇆ sue; ⇆ speak to; ⇆ touch; ⇆ ply; ⇆ crack
aanspring⇆ come leaping along
aanspyker⇆ nail on
aanstaar⇆ stare; ⇆ gaze; ⇆ gaze at; ⇆ goggle; ⇆ stare at; ⇆ goggle at
aanstap⇆ walk on; ⇆ walk briskly
aansteek⇆ attaint; ⇆ broach; ⇆ fire; ⇆ infect; ⇆ kindle; ⇆ ignite; ⇆ light; ⇆ taint; ⇆ strike; ⇆ set fire to; ⇆ pin on; ⇆ put on
aanstel⇆ appoint; ⇆ assign; ⇆ commision; ⇆ constitute; ⇆ employ; ⇆ flaunt; ⇆ instate; ⇆ institute; ⇆ place; ⇆ put in
aansterf⇆ inherit
aansterk⇆ recover; ⇆ recuperate; ⇆ get stronger
aanstewen⇆ come sailing on; ⇆ bear down upon
aanstik⇆ stitch on
aanstip⇆ hint at; ⇆ jot; ⇆ jot down; ⇆ tick off; ⇆ touch on
aanstippel⇆ indicate by dots
aanstommel⇆ approach stumbling
aanstook⇆ fan; ⇆ inflame; ⇆ kindle; ⇆ egg on; ⇆ foment; ⇆ sow
aanstoom⇆ come steaming along; ⇆ get up more steam
aanstorm⇆ rush upon
aanstreef⇆ struggle along; ⇆ struggle forward
aanstreep⇆ tick; ⇆ underline; ⇆ mark; ⇆ come straggling along
aanstrewe⇆ struggle along; ⇆ struggle forward
aanstrik⇆ fasten with a knot
aanstrompel⇆ come hobbling along; ⇆ come stumbling along
aanstroom⇆ flow downstream
aanstruikel⇆ stumble along
aanstryk⇆ paint; ⇆ sweep along; ⇆ varnish; ⇆ continue walking; ⇆ walk on; ⇆ brush on; ⇆ float; ⇆ strike; ⇆ iron quickly
aanstuur⇆ direct; ⇆ forward; ⇆ redirect; ⇆ send on; ⇆ set; ⇆ pass on; ⇆ aim at; ⇆ strive at
aansuig⇆ suck on
aansuis⇆ rustle along; ⇆ buzz on
aansuiwer⇆ clear; ⇆ settle; ⇆ supplement; ⇆ pay off; ⇆ make up
aansukkel⇆ crawl; ⇆ creep; ⇆ trudge; ⇆ peg away; ⇆ rub along; ⇆ scratch along; ⇆ shuffle along; ⇆ struggle along; ⇆ trudge along; ⇆ make shift; ⇆ creep along
aansweef⇆ come floating along; ⇆ come gliding along
aansweep⇆ incite; ⇆ egg on; ⇆ whip up
aanswel⇆ increase; ⇆ surge; ⇆ swell; ⇆ rise
aanswem⇆ swim on
aanswerm⇆ approach in a swarm; ⇆ approach in large numbers
aanswewe⇆ come floating along; ⇆ come gliding along
aanswoeg⇆ struggle along; ⇆ continue struggling
aanteel⇆ breed; ⇆ increase; ⇆ breeding; ⇆ offspring
aanteken⇆ annotate; ⇆ chalk; ⇆ enter; ⇆ notch; ⇆ jot; ⇆ jot down; ⇆ log; ⇆ mark; ⇆ mark down; ⇆ note; ⇆ note down; ⇆ record; ⇆ register; ⇆ score up; ⇆ sign on; ⇆ make a note of; ⇆ itemize; ⇆ score
aantik⇆ rap at; ⇆ tap at; ⇆ continue ticking; ⇆ clink
aantimmer⇆ nail on; ⇆ continue hammering; ⇆ hammer faster
aantjank⇆ come howling along; ⇆ howl at
aantjokker⇆ jog along
aantoon⇆ demonstrate; ⇆ evince; ⇆ indicate; ⇆ show
aantou⇆ come straggling along; ⇆ come along in a queue
aantref⇆ fall on; ⇆ find; ⇆ meet; ⇆ light on; ⇆ come upon; ⇆ stumble across; ⇆ fall in with; ⇆ come across
aantrek⇆ apparel; ⇆ appeal; ⇆ attract; ⇆ put on; ⇆ don; ⇆ draw; ⇆ dress; ⇆ dress up; ⇆ dressing; ⇆ endue; ⇆ garment; ⇆ rig; ⇆ garb; ⇆ gear; ⇆ magnetize; ⇆ robe; ⇆ tog; ⇆ array; ⇆ draw tighter; ⇆ brace; ⇆ tone up; ⇆ march upon; ⇆ stiffen; ⇆ harden; ⇆ take to heart; ⇆ feel hurt; ⇆ trek on; ⇆ continue trekking
aantrippel⇆ trip along; ⇆ continue ambling
aantrou⇆ become related by marriage; ⇆ acquire by marriage
aantuimel⇆ tumble along
aantuur⇆ stare at; ⇆ gaze at
aanvee⇆ continue sweeping
aanveeg⇆ continue sweeping
aanvertrou⇆ entrust to
aanvlieë⇆ fly at; ⇆ rush upon; ⇆ approach; ⇆ jump down one’s throat
aanvlieg⇆ approach
aanvloei⇆ flow along
aanvlug⇆ approach
aanvly⇆ nestle against
aanvoel⇆ feel; ⇆ touch; ⇆ be attuned to; ⇆ sense
aanvoer⇆ adduce; ⇆ allege; ⇆ array; ⇆ bring; ⇆ bring forward; ⇆ captain; ⇆ command; ⇆ conduct; ⇆ contend; ⇆ produce; ⇆ head; ⇆ instance; ⇆ lead; ⇆ lead to battle; ⇆ marshal; ⇆ remonstrate; ⇆ represent; ⇆ supply; ⇆ convey; ⇆ advance; ⇆ put forward; ⇆ raise; ⇆ state
aanvoor⇆ begin; ⇆ break ground; ⇆ break new ground; ⇆ tap; ⇆ commence; ⇆ take preliminary steps in
aanvra⇆ apply; ⇆ apply for; ⇆ request; ⇆ solicit; ⇆ take out; ⇆ demand; ⇆ requisition
aanvryf⇆ impute; ⇆ rub; ⇆ smear on; ⇆ accuse of
aanvrywe⇆ accuse of; ⇆ impute; ⇆ rub; ⇆ smear on
aanvul⇆ complement; ⇆ complete; ⇆ eke; ⇆ eke out; ⇆ justify; ⇆ fill up; ⇆ recruit; ⇆ replenish; ⇆ make good; ⇆ make up; ⇆ round out; ⇆ supplement; ⇆ supply
aanvuur⇆ brisk up; ⇆ encourage; ⇆ flush; ⇆ fire; ⇆ inflame; ⇆ inspire; ⇆ stimulate; ⇆ impassion; ⇆ incite; ⇆ spirit; ⇆ wake
aanwaai⇆ be blown towards; ⇆ arrive; ⇆ waft
aanwaggel⇆ come staggering along
aanwakker⇆ animate; ⇆ brisk; ⇆ brisk up; ⇆ encourage; ⇆ energize; ⇆ fan; ⇆ fire; ⇆ inflame; ⇆ foment; ⇆ freshen; ⇆ increase; ⇆ nourish; ⇆ quicken; ⇆ spirit; ⇆ wake
aanwandel⇆ walk quickly
aanwas⇆ accretion; ⇆ accruals; ⇆ aggradition; ⇆ alluvion; ⇆ increment; ⇆ growth; ⇆ grow; ⇆ increase; ⇆ deposit; ⇆ accrual
aanwen⇆ accustom; ⇆ contract; ⇆ habituate; ⇆ accustom oneself; ⇆ reclaim
aanwend⇆ adapt; ⇆ adopt; ⇆ apply; ⇆ convert; ⇆ employ; ⇆ exercise; ⇆ exert; ⇆ harness; ⇆ use; ⇆ utilize; ⇆ appropriate
aanwerf⇆ crimp; ⇆ engage; ⇆ enlist; ⇆ enrol; ⇆ recruit; ⇆ impress
aanwerk⇆ continue working; ⇆ sew on
aanwerwe⇆ recruit; ⇆ enlist; ⇆ enrol; ⇆ crimp; ⇆ impress; ⇆ engage
aanwikkel⇆ hurry along; ⇆ come along; ⇆ come staggering along; ⇆ bestir oneself
aanwip⇆ hop along; ⇆ call in
aanworstel⇆ struggle forward
aanyl⇆ hurry along
daaraan⇆ to it; ⇆ thereto
naasaan⇆ next door; ⇆ next
onderaan⇆ below; ⇆ beneath; ⇆ at the foot