Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord lively
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
lively (witty) | ; ; ; snedig | |
lively (vivacious; racy; zippy; spirited; vibrant; feisty) | ||
lively (cheerful; gay; merry; exuberant; lighthearted; perky; upbeat) | ; | |
lively (merrily) | ||
lively (alert; brisk; keen; sprightly; sprited; vigorous; perky; spry; active; zippy; upbeat) | ; ; tierig ; vief ; | |
lively (especially; particularly; vibrantly; vigorously) | ; | vigle |
🔗 It’s life, Jim, but not as we know it. | ||
(liveliness; vitality; vivacity) | ||
(life imprisonment) | ĝismorta malliberigo | |
🔗 He would lead a life of crime. | ||
(dwell; reside; stay; house; lodge) | ; ; | |
🔗 The door being open, T’sain looked to see who might live here. | ||
(vital; vivid; animate) | ||
(directly; independently) | ; | senpere |
🔗 I’ve lived here half my life. | ||
livelihood | middelen van bestaan | |
livelihood (maintenance) | ; | |
liveliness (exuberance; merriment; hilarity; mirth; gaiety) | ; vrolijkheid | |
liveliness (verve; vivacity; fire; spirit; animation; zest; zing; flair) | ; ; ; sappigheid ; spirit ; verve ; ; | |
liveliness (activity; gusto; spirit; stir; dynamism; vigour; zip) | ; ; ; tierigheid ; vertier | |
liveliness (life; vitality; vivacity) |
Engels | Nederlands |
---|---|
lively | ⇆ beweeglijk; ⇆ druk; ⇆ energiek; ⇆ geanimeerd; ⇆ levendig; ⇆ monter; ⇆ pittig; ⇆ roerig; ⇆ tierig; ⇆ vief; ⇆ vitaal; ⇆ vlug; ⇆ vrolijk |
things are too lively for me here | ⇆ het is mij hier te druk |
life | ⇆ duur; ⇆ handel en wandel; ⇆ leven; ⇆ levensbeschrijving; ⇆ levensduur; ⇆ levenslang; ⇆ levenswandel; ⇆ levenswijze; ⇆ leventje; ⇆ mensenleven |
live | ⇆ actief; ⇆ actueel; ⇆ bestaan; ⇆ blijven leven; ⇆ brandend; ⇆ direct; ⇆ echt; ⇆ energiek; ⇆ geladen; ⇆ gloeiend; ⇆ heus; ⇆ huizen; ⇆ in leven; ⇆ in leven blijven; ⇆ leven; ⇆ levend; ⇆ levendig; ⇆ live; ⇆ onder spanning staand; ⇆ onder stroom staand; ⇆ onontploft; ⇆ op scherp staand; ⇆ rechtstreeks; ⇆ scherp; ⇆ spanningvoerend; ⇆ wonen; ⇆ woonachtig zijn; ⇆ zich ophouden |
livelihood | ⇆ brood; ⇆ broodwinning; ⇆ kost; ⇆ kostwinning; ⇆ levensonderhoud; ⇆ onderhoud |
liveliness | ⇆ beweeglijkheid; ⇆ levendigheid; ⇆ roerigheid |