Informatie over het woord viva

Woordsoortbijvoeglijk naamwoord
Afbrekingviv·a

Verbuiging

 EnkelvoudMeervoud
Nominatiefvivavivaj
Accusatiefvivanvivajn

Voorbeelden van gebruik

Oni scias, ke li estis viva dudek minutojn antaŭ la unua, kiam li parolis al la konduktoro.

Vertalingen

Afrikaanslewendig; lewend
Duitsbelebt; lebend; lebendig; lebhaft; lebensvoll
Engelsalive; live; vital; vivid; animate
Engels (Oudengels)liflic
Fransvivant
Nederlandslevend; in leven
Portugeesanimado; vivo