Informatie over het woord live (Engels → Esperanto: loĝi)

Synoniemen: dwell, reside, stay, house, lodge

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/lɪv/
Afbrekinglive
Shaw‐alfabet𐑤𐑦𐑝
Deseret‐alfabet𐑊𐐮𐑂

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(I) live(I) lived
(thou) livest(thou) livedst
(he) lives, liveth(he) lived
(we) live(we) lived
(you) live(you) lived
(they) live(they) lived
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(I) live (I) lived
(thou) live(thou) lived
(he) live(he) lived
(we) live(we) lived
(you) live(you) lived
(they) live(they) lived
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
livinglived

Voorbeelden van gebruik

The door being open, T’sain looked to see who might live here.

Vertalingen

Afrikaanswoon; bly
Catalaanshabitar; residir
Deensbo
Duitswohnen
Engels (Oudengels)buan; wunian; wician
Esperantoloĝi
Faeröersbúgva
Finsasua
Franshabiter
IJslandsbúa
Italiaansabitare; dimorare; stare
Latijncolere; habitare
Luxemburgswunnen
Nederduitswoanen; wonnen
Nederlandshuizen; wonen; woonachtig zijn
Noorsbo
Papiamentsbiba
Poolsmieszkać
Portugeesestar hospedado; habitar; morar
Roemeenslocui
Russischжить
Saterfrieshuusje; woonje
Schotsdwall
Spaanshabitar
Srananlibi
Thaisอาศัย
Tsjechischbydleti
Welsbyw
Westerlauwers Frieswenje
Zweedsbo