Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord control‐stick
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(operate; work; enable; implement; actuate) | ||
(reign; rule; governance; regulation; ruling; ascendancy; ascendance) | ; | |
🔗 All these forms of control have been tried and tested in Thailand in the past. | ||
(bridle; check; restrain; curb; inhibit; rein in; contain) | ||
(break; subdue; train) | ; ; tot gehoorzaamheid dwingen | obeigi |
(controller) | ||
(management) | ; staatsadministratie ; staatsmonopolie | |
; | ||
(adhere) | ; | |
(baton; cane; staff) | ||
(glue; paste) | ||
; | gluiĝi | |
(little stick; bail) | stokje | |
(adhere) | alteniĝi | |
(shank) | ; staafje | |
(push along; shove; slide; stuff; thrust) | ||
(pick; stab; sting; pierce; prick; puncture; pique; jab; poke; goad; prickle) | ||
(affix; attach; determine; fasten; fix; make fast; secure; set; appoint; belay; peg) | ; | |
(be stranded; attach) | ; zich vasthechten | |
(cabbage; damper; dry old stick; dull dog; sober‐sides; wet; wet blanket) | ; saaie piet | enuulo |
Engels | Nederlands |
---|---|
control‐stick | ⇆ stuurknuppel |
control | ⇆ bedienen; ⇆ bediening; ⇆ bedieningspaneel; ⇆ bedwang; ⇆ bedwingen; ⇆ beheer; ⇆ beheersen; ⇆ beheersing; ⇆ beheren; ⇆ beperking; ⇆ bestrijden; ⇆ bestrijding; ⇆ besturen; ⇆ besturing; ⇆ bestuur; ⇆ controle; ⇆ controleren; ⇆ in bedwang houden; ⇆ leiden; ⇆ leiding; ⇆ macht; ⇆ nakijken; ⇆ regelaar; ⇆ regelen; ⇆ regeling; ⇆ regelknop; ⇆ regeren; ⇆ toezicht; ⇆ zeggenschap; ⇆ zelfbeheersing |
stick | ⇆ aanplakken; ⇆ beklijven; ⇆ besteken; ⇆ bijblijven; ⇆ blijven; ⇆ blijven hangen; ⇆ blijven kleven; ⇆ blijven steken; ⇆ blijven zitten; ⇆ de keel doorsnijden; ⇆ dooie diender; ⇆ doorstéken; ⇆ haperen; ⇆ hark; ⇆ houten klaas; ⇆ joint; ⇆ klemmen; ⇆ kleven; ⇆ kritiek; ⇆ lippenstift; ⇆ maatstokje; ⇆ niet verder kunnen; ⇆ opplakken; ⇆ pijp; ⇆ plakken; ⇆ rijsje; ⇆ saaie piet; ⇆ samenplakken; ⇆ staaf; ⇆ staak; ⇆ staf; ⇆ steel; ⇆ steken; ⇆ stickie; ⇆ stok; ⇆ stokje; ⇆ stoppen; ⇆ vastkleven; ⇆ vastplakken; ⇆ vaststeken; ⇆ vastzetten; ⇆ vastzitten; ⇆ wandelstok; ⇆ zetten |