English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word play

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(enact)
(play on);
ludi sur
🔗 Afterwards perhaps you will play the flute for us.
(theatre play; piece);
(act as)
ludi la rolon de
(introduce; present; offer; perform; reenact; render; represent; constitute; tender; lodge; serve up)
(sing)
ten gehore brengen
🔗 So he played with him every time he got a chance.
🔗 Climate change is definitely playing a rôle in the high temperatures that Argentina and other countries in the region are currently experiencing.
play a part
(act a part; feature)
een rol spelen
ludi rolon
(trivialize; downplay)
🔗 He played down warnings that the public is already stockpiling essential goods.
spijbelen
foresti la lecionojn
🔗 Tom did play hooky, and he had a very good time.
play on
(play)
;
ludi sur
(develop; evolve)
🔗 What’s most amazing about Cohn’s departure is not the theatrical way it played out but that just a few weeks ago people were talking about Cohn, a former Goldman Sachs executive, as a leading candidate to replace John Kelly as White House chief of staff.
play possum
(sham dead)
zich dood houden
ŝajnigi sin mortita
play the violin
(fiddle)
violoni
rule of play
(rule of the game)
riĉa donĵuano
🔗 When I first met Donald Trump in the 1980s, he was known as a playboy.
playful
(mischievous)
playful
(jocular; waggish)
;
snaaks
ŝercema
;
speelterrein
(school yard)
speelgroep
(doll’s house)
playing
(enactment)
play‐off
(decider)
decida konkurso
play‐off
(decider; final; finale)
playpen
(play‐writer)
toneelschrijver
🔗 In Prague, the dissident playwright Václav Havel addressed a crowd of 400,000 from a second‐floor balcony.
(playwright)
toneelschrijver

EnglishDutch
play afdraaien; afspelen; bespelen; bewegingsvrijheid; blazen; draaien; gokspel; laten spelen; laten uitspartelen; liefdesspel; manier van spelen; meedoen; opstellen; speelruimte; spel; spelen; spelen op; spelen tegen; spelen voor; speling; stoten; stuk; ten gehore brengen; toneelspel; toneelstuk; uithalen; uithangen; uitkomen tegen; uitspelen; van de partij zijn
act play eenakter
allow full play to de vrije loop laten; vrij spel geven
allow somebody full play iemand vrij spel laten
be at play aan het spelen zijn; spelen
be in full play in volle gang zijn; in volle werking zijn
be in play aan stoot zijn
bring into play aanwenden; erbij halen
call into play aanwenden; erbij halen
child’s play kinderspel
come into play in het geding komen; in het spel komen; invloed gaan uitoefenen; zich doen gelden
enjoy free play vrij spel hebben
fair play eerlijk spel
fairy play feeërie
give full play to de vrije loop laten; vrij spel geven
give somebody full play iemand de ruimte geven
have play speling hebben
hold in play aan de gang houden; bezig houden
in play in scherts
keep in play aan de gang houden; bezig houden
lucky at play, unlucky in love gelukkig in het spel, ongelukkig in de liefde
make a play for proberen te krijgen; versieren
make great play of schermen met; uitbuiten
make play with uitbuiten
miracle play mirakelspel
mystery play mysteriespel
nativity play lekespel
open‐air play openluchtspel
out of play af
panicky play paniekvoetbal
passion play passiespel
pastoral play herdersspel
play about aanklooien; rondklooien; stoeien; zich vermaken
play about with voor de gek houden; zich afgeven met
play a double game dubbel spel spelen
play against uitkomen tegen
play a joke on somebody iemand een poets bakken
play a lone hand in zijn eentje optreden; zijn eigen weg gaan
play along laten spelen langs; meedoen; meespelen; spelen langs
play a losing game een verloren strijd voeren
play a part een rol spelen; komedie spelen
play around aanklooien; rondklooien; stoeien; zich vermaken
play around with voor de gek houden; zich afgeven met
play at forfeits pand verbeuren
play at hide‐and‐seek schuilevinkje spelen; verstoppertje spelen
play at marbles knikkeren; stuiteren
play a trick een streek uithalen
play a trick on somebody iemand een poets bakken; iemand parten spelen
play a trick upon somebody iemand een poets bakken
play a trump troef uitspelen
play at sight van het blad spelen
play away verspelen
play back afspelen; terugspelen
play bill program
play booty <iemand bij het kaarten aanvankelijk laten winnen>
play by heart uit het hoofd spelen
play down afzwakken; bagatelliseren; kleineren; verzachten; verzwakken
played out alledaags; uit de mode; uitgeput
play fair eerlijk spelen
play fast and loose het zo nauw niet nemen
play first fiddle de eerste viool spelen
play for love om niet spelen; om ’s keizers baard spelen
play for money spelen om geld
play for safety geen risico’s nemen; het zekere voor het onzekere nemen
play for time de boot afhouden; tijd trachten te winnen
play from memory uit het hoofd spelen
play hardball het keihard spelen
play havoc among vreselijk huishouden onder
play havoc with compleet in de war sturen; vreselijk huishouden onder
play hell with volledig in het honderd sturen
play hooky spijbelen
play in bespelen; inspelen
play into each other’s hands elkaar de bal toespelen
play into somebody’s hands iemand in de hand werken; iemand in de kaart spelen; in iemands kaart spelen
play into the hands of somebody iemand in de hand werken
play it out uitverdedigen
play it safe het voorzichtig aan doen; op zeker spelen; voorzichtig handelen
play it well goed te werk gaan; het goed doen
play marbles knikkeren
play merry hell with volledig in het honderd sturen
play of colours kleurenspel
play off de beslissingswedstrijd spelen
play of features mimiek
play off the match de beslissingswedstrijd spelen
play of words woordenspel
play on bespelen; doorspelen; misbruik maken van; spelen op
play one’s cards right de gelegenheid goed benutten; het slim aanpakken
play one’s last trump zijn laatste troef uitspelen
play one’s part het zijne bijdragen; het zijne doen; zijn deel bijdragen; zijn partij spelen; zijn plicht doen
play one’s pranks zijn streken uithalen
play on the flute fluiten; op de fluit spelen
play on the violin op de viool spelen; vioolspelen
play on words woordspeling; woordspelingen maken
play out spelen; uitspelen; zich ontwikkelen
play out of tune vals spelen
play over doorspelen; spelen over
play pinball flipperen
play possum zich dood houden; zich van de domme houden
play propriety to chaperonneren
play safe op zeker spelen; voorzichtig zijn
play second fiddle een ondergeschikte rol spelen
play somebody a dirty trick iemand een loer draaien
play somebody a trick iemand een kool stoven; iemand een poets bakken; iemand iets flikken
play somebody false iemand parten spelen
play somebody’s game iemand in de kaart spelen
play something in somebody’s hands iemand iets in handen spelen
play tag krijgertje spelen
play the accompaniment begeleiden
play the congregation in op het orgel spelen terwijl de kerkgangers binnenkomen
play the congregation out op het orgel spelen terwijl de kerkgangers de kerk verlaten
play the devil with de pest zijn voor
play the eavesdropper luistervink spelen; luistervinken
play the field van de een naar de ander lopen; zijn aandacht verdelen
play the flute fluiten; op de fluit spelen
play the fool de pas uithangen; voor gek spelen; zich aanstellen; zich als een dwaas aanstellen; zich dwaas aanstellen
play the game eerlijk doen; eerlijk spel spelen; eerlijk spelen
play the game of in de kaart spelen van
play the game of somebody iemand in de hand werken
play the market speculeren
play them off against each other ze tegen elkaar uitspelen
play the part of spelen
play the saint de brave Hendrik uithangen
play the swell de grand‐seigneur uithangen
play the violin op de viool spelen; vioolspelen
play to the gallery goedkoop effect najagen
play tricks grappen uithalen; streken uithalen
play truant spijbelen
play trumps troef uitspelen; troeven
play up aandikken; beginnen; beginnen te spelen; beter doen uitkomen; kuren krijgen; opblazen; opspelen; voor de gek houden; zo goed mogelijk spelen
play upon op het gemoed werken van
play upon the square eerlijk spel spelen
play with spelen met
play with fire met vuur spelen
play with the idea met de gedachte spelen
puppet play marionettenspel; poppenspel
rule of play spelregel
television play televisiespel; televisiestuk
that’s mere child’s play dat is gesneden koek
two can play at that game dat kan een ander ook doen; dat kan ik ook doen
what are you playing at? waar ben je mee bezig?
afterplay naspel
byplay stil spel
dice‐play dobbelspel
foreplay voorspel
horseplay ruw spel; ruwe grappen
interplay interactie; reactie over en weer; wisselwerking
playable bespeelbaar; speelbaar
play‐actor acteur; komediant
playback afspelen
play‐book libretto; tekstboekje
playboy boemelaar; doordraaier; losbol; playboy
play‐day speeldag
play‐debt speelschuld
player acteur; speler; toneelspeler
playfellow speelgenoot; speelkameraad; speelmakker
playful dartel; ludiek; schalks; speels; stoeiziek
playgoer schouwburgbezoeker; theaterbezoeker
playground schoolplein; speelplaats; speelterrein
playgroup peuterklas
play‐hour speeluur
playhouse poppenhuis; schouwburg; theater
playing gespeel; spel; spelend
playmate speelgenoot; speelkameraad; speelmakker
play‐off beslissingswedstrijd
playpen babybox; box; loophek; park
playroom speelkamer; speelruimte
playsuit speelpakje
plaything speelbal; speeltje; stuk speelgoed
playtime schoolpauze; speelkwartier; speeltijd; speeluur; vrije tijd
playwright toneelschrijver
play‐writer toneelschrijver
radio‐play hoorspel
replay afspelen; herhaling; naspelen; overgespeelde wedstrijd; óverspelen
rôle‐play rollenspel
screenplay draaiboek; filmscenario; fimscenario
shadow‐play schimmenspel
stage‐play toneelspel; toneelstuk
stock‐play repertoirestuk
sword‐play gescherm; schermen
underplay als onbelangrijk voorstellen; bagatelliseren; ingehouden spelen