Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word naspelen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
reenact
(over); ;
🔗 Na mijn woorden bleef het doodstil.
(doen; optreden; vertonen); ;
(uitvoeren);
enact
🔗 Ik had die dag met het idee gespeeld er een eind aan te maken.
🔗 Dit is niet een plaats om te spelen.
(vertolken)
🔗 „En ik”, zei Gurth, „heb voor een Saksische varkenshoeder de rol van Normandisch schildknaap niet slecht gespeeld.”
ludi la rolon de

DutchEnglish
naspelen reenact; replay
na after; following; next; next to; nigh; past; in succession to; upon; in the wake of; near; to top up with
spelen act; be at play; disport; do; enact; gamble; game; perform; play; play out; render; toy; trifle; twiddle; sport; touch; play the part of