Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word kleineren

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(afkraken)
belittle
🔗 Maar je moet je niet laten kleineren, hoor Ollie!
(luttel; min; gering);
🔗 De kleine man vloekte.
🔗 Een kleine groep Nepalezen vecht aan Oekraïense zijde.
minor
minora
🔗 Ga jij vliegen met kleine kinderen?
🔗 De kleine waarde van de gravitatieconstante verklaart waarom er tussen voorwerpen in het dagelijks leven geen aantrekkingskracht wordt waargenomen.
derogation

DutchEnglish
kleineren belittle; cheapen; detract; disparage; do down; downplay; lessen; play down
klein small‐time; baby; bare; cheap; cramped; diminutive; exiguous; little; minor; minute; narrow; nominal; petty; puny; small; tiny; wee; weeny; scrubby; short; tiddly; slight; vest‐pocket
kleinering slight; detraction; disparagement; belittlement