English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word open‐air

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
open‐air
(outdoor; alfresco)
openlucht‐
open air
libera aero
open‐air theatre
subĉiela teatro
(aria; tune)
(aerate)
(expression; mien; look; appearance)
(impression; aura; impress); ; ;
🔗 There had been an indefinable air of satisfaction in the swing of her arms and the poise of her head.
🔗 The enemy attacked Kyiv from the air for the second time this month.
🔗 Rand sagged, gulping air and scrubbing cold sweat off his face with his sleeve.
(airy)
lucht‐
;
met lucht gevuld
🔗 The searches in Delhi and Muṃbaī had come weeks after the broadcaster aired a documentary in the UK critical of Mr. Modī’s rôle in the 2002 Gujarat riots.
(open up; clear); ; ; ; ;
🔗 It displays a list of all the currently open windows, allowing you to bring any window to the foreground by clicking on it.
(expound; unbundle; unpack; unwind; unwrap); ;
elvolvi
;
(unlock)
(extensive; spacious; vast; wide; capacious; commodious; huge; ample; baggy); ; ; ; ; ;
wijd
;
🔗 You may open your eyes.
(spare);
🔗 If not, please hold open a berth for me aboard the Clanche.

EnglishDutch
open‐air buiten‐; openlucht‐
open air buitenlucht
open‐air museum openluchtmuseum
open‐air play openluchtspel
open‐air swimming‐pool buitenbad
open‐air theatre openluchttheater
open‐air treatment luchtkuur
air ademtocht; air; aria; deuntje; ether; geuren met; houding; liedje; lucht; lucht geven; lucht geven aan; luchten; luchtruim; melodie; te koop lopen met; tocht; uitdampen; uitzenden; ventileren; verluchten; vóórkomen; waas; wijs; wijsje; windje
open aanbreken; banen; beginnen; blootleggen; geopend; gul; gulhartig; inleiden; onbedekt; onbeperkt; onbeslist; onbevangen; onbezet; ontginnen; ontluiken; onuitgemaakt; onverholen; open; open toernooi; open veld; open zee; openbaar; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; openhartig; openkrijgen; openleggen; openlijk; openmaken; openslaan; openstellen; opentrekken; openzetten; opslaan; publiek; uitmonden; verruimen; vrij; zich ontsluiten; zich openen