Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word openmaken

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(opendoen; openen; openstellen; openslaan; aanbreken)
🔗 Waarom Dick hem niet had opengemaakt, wist hij zelf niet.
(opentrekken)
set abroach
;
malŝtopi
(doen ontstaan; formeren; instellen; opleveren; opwekken; in het leven roepen)
🔗 Ik maakte geen vuur.
(uitvoeren; vervaardigen);
🔗 Hoe wordt een bronzen beeld gemaakt?
(doen; laten)
🔗 Dat maakte dat hij zich iets beter voelde.
(creëren; scheppen)
🔗 Ook de andere schilderijen die hier hangen, zijn niet in Londen gemaakt.
(herstellen; repareren; verstellen);
repair
;
(scheppen);
(aanmaak; vervaardiging; doen)
making
🔗 Heer Bommel was in zijn gemakkelijke stoel gaan zitten om rustig over het maken van een atoombom te kunnen nadenken.
(begaan; doen; uithalen; uitrichten; verrichten; uitvoeren)
🔗 Ten eerste moeten wij een keus maken.
(aanmaken)
🔗 Je moet voor mij een robot maken.
;
🔗 We moeten van de nood een deugd maken.
🔗 De deur is open, maar niet voor lange tijd.
(onverholen; rondborstig);
overt
(leeg; onbezet; vrij);
(onbedekt)
🔗 Het postkantoor was nog open.

DutchEnglish
openmaken hull; open; unclasp; undo; unfasten; unwrap
maken repair; fix; amount to; build; coin; coinage; compose; confect; confection; constitute; construct; create; do; draw; fabricate; form; get up; give; make; making; manufacture; take; mend; offer; pass off; produce; raise; realize; render; score; send; shape; tailor; turn; volunteer; drive
open above‐board; barely; blank; bleak; demonstrative; exposed; free; ope; open; open‐ended; overt; patent; unsealed; vacant; up‐front; sore; sliding; openly