Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord trouw

Engels/Nederlands
Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
faithful
🔗 Het is wel duidelijk dat hij zijn leven te danken heeft aan zijn trouwe hond Snuf.
(getrouwheid);
faithfulness
;
fidelity
; ;
(getrouw; loyaal)
faithful
; ; ;
trusty
(getrouwheid; loyaliteit); ; ;
🔗 Vergeet mijn trouw niet!
(getrouw)
faithfully
fidele
🔗 En Mowgli gehoorzaamde trouw.
loyally
🔗 Ik zal u trouw dienen.
goede trouw
good faith
te kwader trouw
malicious
; ;
nasty
; ;
(loyaal; trouw)
faithful
; ; ;
trusty
(trouw)
faithfully
fidele
🔗 Die instructies had de zeeman getrouw uitgevoerd en hij was daarna vertrokken, waarheen wist Dick niet.
trouwbreuk
(ontrouw)		;
defection
trouweloos
(afvallig; ontrouw)
trouweloos
treacherous
;
perfida
(deloyaal; ontrouw)
(in de echt verbinden; uithuwen);
(in de echt verbinden; uithuwen; tot vrouw nemen); ;
take to wife
(in het huwelijk treden)
get married
; ;
🔗 Je zuster trouwt deze winter.
(in het huwelijk treden; huwen)
get married
; ;
🔗 Het was dan ook in Rolands eigen belang spoedig te trouwen en voor een erfgenaam te zorgen.
(in de echt verbinden);
(in het huwelijk treden)
get married
; ;
🔗 Dat hoort zo, en dat heb je beloofd toen we trouwden.
(huwen met)
get married to
🔗 Waarom trouw je haar dan niet?
(huwen met)
get married to
edziniĝi al
🔗 Ze heeft hem natuurlijk om zijn geld getrouwd en denkt aan niets anders dan aan kleren en juwelen.
trouwhartig
faithful
; ;
upright
; ; ;
trusty
(vertrouwen op)
🔗 Ik vertrouw hem niet.
(fiducie; betrouwen); ;
🔗 Je gebrek aan vertrouwen kwetst mij diep.
🔗 Ik vertrouw het ijs niet.

NederlandsEngels
trouw⇆ adherence; ⇆ allegiance; ⇆ consistency; ⇆ constancy; ⇆ constant; ⇆ faith; ⇆ faithful; ⇆ faithfully; ⇆ faithfulness; ⇆ fealty; ⇆ fidelity; ⇆ leal; ⇆ liege; ⇆ loyal; ⇆ loyally; ⇆ loyalty; ⇆ marriage; ⇆ regular; ⇆ stalwart; ⇆ stanch; ⇆ steadfast; ⇆ troth; ⇆ true; ⇆ truly; ⇆ trusty
goede trouw⇆ good faith
hou en trouw⇆ loyal and faithful
iemand trouw blijven⇆ stick by somebody
iets trouw blijven⇆ stick by something
kwade trouw⇆ bad faith
te goeder trouw⇆ bona fide; ⇆ in good faith
te goeder trouw zijn⇆ be quite sincere
te kwader trouw⇆ in bad faith
te kwader trouw zijn⇆ be quite insincere
trouw aan⇆ allegiance to; ⇆ constancy to; ⇆ loyal to; ⇆ true to
trouw beloven⇆ plight one’s troth
trouw blijven aan⇆ hold to; ⇆ stick to; ⇆ stick with
trouw zweren⇆ plight troth; ⇆ swear fidelity; ⇆ swear allegiance
trouw zweren aan⇆ swear fidelity to; ⇆ swear allegiance to
getrouw⇆ close; ⇆ faithful; ⇆ faithfully; ⇆ liege; ⇆ lifelike; ⇆ loyal; ⇆ to the life; ⇆ trusty; ⇆ truthful; ⇆ true; ⇆ regular; ⇆ loyally
huwelijkstrouw⇆ conjugal fidelity
ondertrouw⇆ betrothal
trouwakte⇆ marriage certificate
trouwbreuk⇆ betrayal; ⇆ disloyalty; ⇆ breach of faith
trouweloos⇆ disloyal; ⇆ disloyally; ⇆ faithless; ⇆ faithlessly; ⇆ false; ⇆ perfidious; ⇆ traitorous; ⇆ unfaithful
trouwen⇆ get married; ⇆ lead to the altar; ⇆ make a match; ⇆ marry; ⇆ wed; ⇆ splice; ⇆ settle down to married life; ⇆ settle down in life; ⇆ take to wife
trouwhartig⇆ true‐hearted; ⇆ candid; ⇆ frank
vertrouwen⇆ rely; ⇆ confide; ⇆ confidence; ⇆ dependence; ⇆ dependency; ⇆ faith; ⇆ reliance; ⇆ trust