Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word vast werk

Dutch	English (translated indirectly)	Esperanto
vast (blijvend; duurzaam; permanent; voortdurend)	permanent ; steadfast ; constant ; standing ; abiding	daŭra
🔗 Je bent nooit erg op vast werk gesteld geweest, wel?
vast (definitief)	firm ; positive	definitiva
🔗 Sinds hij Jack had gezien, begonnen zijn vage plannen vastere vorm aan te nemen.
vast (bepaald; beslist; geheid; stellig; zeker; met zekerheid)	certainly ; surely	certe
vast (gevestigd; hecht; stevig)	fast ; firm ; stable ; hard ; solid ; steadfast ; stiff	firma
vast (pal; stevig)	firmly	firme
vast (onbeweeglijk; star)	fixed	fiksa
vast (solide)	solid	solida
🔗 Bij toevoegen van zoutzuur ontstond bovenop een olieachtige laag, die bij koelen vast werd.
vast (zeker; zeker wel)	probably ; likely	verŝajne
🔗 Ik ben vast op het goede spoor.
werk	handiwork	verko
🔗 Dit is het werk van de Heilige Geest.
werk (arbeid; emplooi; karwei)	work ; labour	laboro
🔗 Ik was nog niet tot werk in staat.
werk	tow ; oakum	stupo
werk (boekwerk; opus)	work	verko
🔗 Naast al deze geschreven werken bevatte de grote bibliotheek echter nog veel meer.

Dutch	English
vast werk	⇆ regular employment; ⇆ regular work
vast	⇆ abiding; ⇆ cast‐iron; ⇆ compact; ⇆ concrete; ⇆ consistent; ⇆ constant; ⇆ fast; ⇆ firm; ⇆ firmly; ⇆ fixed; ⇆ fixedly; ⇆ hard; ⇆ home; ⇆ immovable; ⇆ perennial; ⇆ permanent; ⇆ permanently; ⇆ perpetual; ⇆ positive; ⇆ regular; ⇆ resident; ⇆ solid; ⇆ sound; ⇆ soundly; ⇆ steady; ⇆ stable; ⇆ standing; ⇆ stated; ⇆ stationary; ⇆ steadfast; ⇆ stiff; ⇆ set; ⇆ settled; ⇆ stock; ⇆ strong; ⇆ tight; ⇆ as well; ⇆ in the meantime; ⇆ certainly; ⇆ surely; ⇆ for certain
werk	⇆ avocation; ⇆ business; ⇆ char; ⇆ chore; ⇆ doing; ⇆ employ; ⇆ employment; ⇆ fabric; ⇆ job; ⇆ labour; ⇆ motion; ⇆ oakum; ⇆ opus; ⇆ performance; ⇆ pursuits; ⇆ work; ⇆ stint; ⇆ tow