English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word settled

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(decide; choose; determine; resolve; adjudicate);
(determine; fix; decide; set)
(conclude; dispatch; expedite; finish); ;
(compose; conclude; dispatch);
findecidi
(square up; discharge)
(regulate; regularize; adjust);
reguligi
residiĝi
(colonize)
settle
(resolve; unriddle; unravel; dissolve)
settle
unsettled
(restless; rough; turbulent)
; ; ; ; ;
unsettled
(anxious; agitated; troubled; restless; uneasy; unquiet; restive)
; ; ; ;

EnglishDutch
settled afgedaan; bestendig; effen; gearriveerd; geregeld; gevestigd; in kannen en kruiken; op orde; rond; uitgemaakt; vast
settle <zitbank met hoge leuning>; aanzuiveren; afdoen; afhandelen; afmaken; afrekenen; afwikkelen; bedaren; beklinken; beslechten; besluiten; betalen; bezinken; bezorgen; bijleggen; doen bezinken; een regeling treffen; gaan zitten; in orde brengen; inklinken; installeren; klaren; koloniseren; neerdalen; oplossen; regelen; schikken; tot bedaren brengen; tot bedaren komen; uit de wereld helpen; uitmaken; vast worden; vaststellen; vastzetten; vereffenen; verevenen; verrekenen; verzakken; vestigen; zakken; zich installeren; zich metterwoon vestigen; zich neerzetten; zich vestigen; zich zetten; zijn bekomst geven; zijn vet geven
unsettled niet afgedaan; niet tot rust gekomen; niet vastgesteld; onbestendig; onbetaald; ongestadig; onsteld; onuitgemaakt; onvast; onvoldaan; overstuur; weifelend