Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word uithouden

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(verdragen)
🔗 Ten slotte kon hij het niet langer uithouden.
(doorstaan; dulden; uitstaan; verdragen; volhouden); ;
🔗 Hij heeft in ieder geval voldoende water en voedsel om het een paar dagen te kunnen uithouden.
(doorzetten; volhouden)
persevere
;
persist
🔗 Generaal White meldt dat hij het nog wel zes weken kan uithouden.
(bevatten; inhouden);
enteni
🔗 Putin houdt dinsdag een toespraak op het Rode Plein in Moskou.
(bijhouden; vasthouden; voeren; huldigen); ; ; ;
🔗 Hij maakte de hond los en hield hem aan de lijn naast zich.
(gadeslaan; in acht nemen; observeren; waarnemen)
observe
🔗 Kan iemand God kennen en zijn geboden niet houden?
;
🔗 Wanneer heeft een priester ooit een eed gehouden?
;
🔗 De buren van Wims vader hielden een winkel van feestartikelen, die er nu ook nog staat.
(op; van; vanuit);
🔗 Hij liep snel het hotel uit.
(aan; door; met; om; van; vanwege; voor; wegens); ; ;
🔗 Dat deed hij uit berekening.
(over; voort; weg; verwijderd);
🔗 Zij zijn het grootste gedeelte van de dag uit.
;
🔗 De lampen waren uit.
perseverance
;
persistence

DutchEnglish
uithouden abide; bear; endure; hold out; stand; suffer; support; sustain
het uithouden hold; hold out; last; stand out; stay; stay the course; stay the pace; stick it; rough it out; stand it; stick it out
houden carry; conduct; deliver; delivery; give; have; hold; keep; keep to; maintain; make; poise; preserve; retain; tenure; run; take; contain; observe; celebrate
uit done; for; forth; off; out; out of; over; through; in a spirit of; from; from among; in
uithoudingsvermogen endurance; stamina; staying‐power; staying‐powers