English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word forth

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
Forth
(ahead; on; forward; forwards; onward; to the fore)
voort
(away; far; off; yonder; afar)
voort
;
(and so on; et cetera);
kaj tiel plu
🔗 Thus, a customer object might be able to make a deposit, transfer funds, withdraw cash, and so forth.
draw forth
(elicit; extract; glean; pull; withdraw; worm; draw; drag out)
; ;
te voorschijn trekken
; ; ;
hold forth
(dissert)
een verhandeling schrijven
(depart; leave; set out)
🔗 He awoke before dawn and once more set forth.
forthcoming
(speedy)
spoedig
forthcoming
(coming; due; imminent; looming; pending)
okazonta
forthcoming
(next; ahead; future; coming; upcoming)
; ; ; ;
forthcoming
(near at hand; toward)
forthright
(above‐board; honest; upright; honourable)
; ; ; ;
(hereafter)
de nun
🔗 Henceforth you will obey my instructions, curb your tongue, and try to learn the rudiments of civilized behaviour.

EnglishDutch
forth buiten; uit; voort; voorts
and so forth enzovoort; enzovoorts
and so on, and so forth en wat dies meer zij
bring forth aan het daglicht brengen; baren; voortbrengen
from that day forth van die dag af
hold forth betogen; oreren
set forth erop uittrekken; eropuit trekken; op reis gaan; opsommen; uiteenzetten; uittrekken; vermelden
forthcoming aanstaande; aanwezig; aanwezig zijnd; beschikbaar; nabijzijnd; op handen; op handen zijnd; toeschietelijk
forthright onomwonden; openhartig; rechtuit
henceforth in het vervolg; van nu af; voortaan