English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word suffer
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(bear; endure; put up with; sustain; ail) | ; | |
🔗 Lie here and suffer. | ||
; | ||
🔗 Uruguay is not the only country in Latin America suffering drought. | ||
🔗 If you are suffering from the cold, why not get paid for it? | ||
lijden aan | ||
sufferer | ||
suffering | ||
suffering | ||
suffering (ailing) | suferanta |
English | Dutch |
---|---|
suffer | afzien; boeten; de dupe zijn van; dragen; dulden; gedogen; gelijden; in de verdrukking komen; in het gedrang komen; laten; lijden; ondergáán; te lijden hebben; toelaten; uithouden; uitstaan; verdragen |
suffer a great deal from | erg lijden van |
suffer a repulse | teruggeslagen worden |
suffer badly | het erg moeten ontgelden |
suffer for it | ervoor moeten boeten; het moeten ontgelden; het ontgelden |
suffer from | de dupe zijn van; last hebben van; lijden aan; sukkelen met; te lijden hebben van |
suffer thirst | dorst lijden |
suffer under something | onder iets lijden |
sufferance | lijdelijke toestemming; toelating |
sufferer | gedupeerde; lijder; patiënt; slachtoffer |
suffering | lijden; lijdend; nood |