Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord sharp to time

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
(lurid; keen; poignant; waspish; pungent; acrimonious)
🔗 European spindle wood is very hard, and can be cut to a sharp point
(exactly; promptly; punctually; regularly; precisely); ;
(number sign; grid; hash; pound sign)
(exactly; accurately; faithfully; narrowly; precisely);
(nasty; racy)
pika
;
pikanta
(strict; austere; hard; harsh; stern; tough; bad; severe); ; ;
(trenchant); ;
vlijmend
tranĉa
(sharp‐toned; shrill; snappy; tard)
🔗 Nai the Hever’s voice became suddenly sharp.
(acute)
(acrid)
🔗 The scenes of people greeting Ukrainian troops across the region are in sharp contrast to claims by Russian‐appointed officials in Cherson six weeks ago that 87% of voters there supported integration into the Russian Federation, in a referendum widely condemned by the international community as an illegal sham.
(occasion);
🔗 Many times had Maziran tried to take her.
(period)
(course; length; space; span; duration)
🔗 Then they waited in silence for what seemed a long time.
(instant; moment)
(chance; event; occurrence; opportunity; instance; occasion; case);
(hour)
kronometri
🔗 Time has taught them no wisdom?
🔗 That doesn’t leave me much time.
🔗 At the exact centre longitude of a time zone, the phenomenon occurs exactly at noon, local time.
(while);
🔗 After some time he felt for his pipe.
🔗 Putin’s war is creating more troubles at the worst possible time.

EngelsNederlands
sharp to time precies op tijd
sharp bijtend; bits; gauw; gehaaid; geslepen; gewiekst; gis; hevig; kruis; link; op de penning; oplichten; pittig; precies; puntig; schel; scherp; scherpsnijdend; scherpzinnig; slim; snel; snijdend; snugger; spits; steil; sterk; verhogingsteken; vinnig; vlijmend; vlug
time dateren; de duur bepalen van; de maat aangeven bij; de maat slaan; de maat slaan bij; de tijd bepalen van; de tijd opnemen; het ogenblik kiezen voor; keer; klokken; maal; maat; poos; reis; stond; tempo; termijn; tijd; tijdmaat; tijdstip; timen; uitmikken