Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord holdall

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
(throughout the)
de hele … door
la tutan
(every kind of)
van elke soort
(altogether; everything);
🔗 I hope that’s all.
(all of it; the whole quantity; the full amount; everything);
(all the); ;
🔗 We all deserve a pardon.
(at all; entirely; quite; wholly; absolutely; altogether; utterly; starkly);
🔗 And after a week of huge losses on the battlefield, this must worry the man who once believed his war would all be over in a few days.
(whole; entirety)
(at the rate of; a; per; an; at; each; for; apiece);
(all of)
🔗 Tolkien made all these terms up.
(continue; last)
daŭradi
;
scheepsruim
(hang onto; retain; keep; maintain; have); ; ;
🔗 He held it at arm’s length.
(comprise; contain);
🔗 It still held oil.
(contain; admit); ;
enteni
(halt; stop; end; obstruct; stem; stay; stall; arrest);
(cause; cause to take place; organize; provoke; stage)
🔗 And European Council president Donald Tusk will hold talks with Irish premier Leo Varadkar in Dublin.
(occupy; take; engage; fill; involve);
🔗 A successful strike southwards would make Russia’s defence of parts of Cherson it still holds untenable.
(deem; opine; think; feel; reckon; see; believe; find)
(pause);
(conduct)
🔗 In 2009, Saint Vincent and the Grenadines held a referendum.
(deliver)
🔗 You must hold in mind your importance.

EngelsNederlands
holdall grote reistas; reistas
all al; alle; allegaar; allemaal; allen; alles; elk; elke; gans; geheel; heel; helemaal; ieder; één en al
hold aanhouden; achten; bekleden; bergen; beschouwen als; bevatten; bezitten; blijven duren; boeien; bolwerk; dichthouden; doorgaan; erop nahouden; eropna houden; gelden; greep; het uithouden; het volhouden; houden; houden voor; houdgreep; houvast; huldigen; in bezit hebben; in leen hebben; inhebben; inhouden; innemen; kunnen bevatten; opgaan; ruim; scheepsruim; steek houden; steunpunt; tegenhouden; toegedaan zijn; van kracht zijn; van oordeel zijn; vasthouden; vat; vieren; voeren; volgen; zich goed houden