Nederlands–Afrikaanse woordeboek

Afrikaanse vertaling van die Nederlandse woord gaan

Nederlands → Afrikaans
  
NederlandsAfrikaans (onregstreeks vertaal)Esperanto
🔗 Ik ging door de steeg aan den achterkant en klom over den muur, zodat ik op het terrein van het kasteel terecht kwam.
(overgaan)
🔗 Opnieuw ging de gong.
(rijden)
;
<futura helpverbo>
🔗 Wat gaan we doen, chef?
🔗 Op die manier gaat het niet.
(zich begeven; varen)
🔗 Hij ging naar de eetzaal van het hotel en nam plaats aan de hoek van een tafel.
🔗 Ze zijn met de auto gegaan en moesten een anderhalf uur rijden.
eraan gaan
;
🔗 Hij was er bij het ochtendkrieken reeds opuit gegaan en nu stond hij achter een zware boom naar het geheimzinnige bouwwerk te kijken.
🔗 Ze gaan er met de schatten vandoor!
(de benen nemen; zich uit de voeten maken);
🔗 Ze zijn ervandoor gegaan met tienduizenden euro’s.
(heengaan; ophoepelen; opkrassen; vertrekken; weggaan; opstappen)
🔗 Neemt u me niet kwalijk, meneer Brunel, dat ik ervandoor ga.
(mijden; ontwijken)
vermy
🔗 Ṿerscheidene dagen gingen vader en zoon elkaar uit de weg.
;
(betreffen); ;
(toebrengen; aandoen; afsluiten; sluiten)
(heengaan; vertrekken; weggaan; zich verwijderen; opstappen)
🔗 Hij voelde de kracht van den kogel nog vóór hij het geweer hoorde afgaan.
; ; ;
🔗 Ongetwijfeld was er een alarm afgegaan.
(aanvangen; beginnen; een aanvang nemen);
🔗 De staking moet zaterdag om 21:00 uur ingaan.
(beschouwen; overwégen); ;
(uitvissen; onderzoeken; natrekken)
🔗 Het zou u niet veel moeite kosten een en ander na te gaan.
(aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; gevallen; passeren; plaatsgrijpen; plaatsvinden; voorvallen; zich afspelen; zich toedragen; vóórkomen); ; ; ; ;
🔗 Niemand vertelt hem nog wat er omgaat in de wereld.
(omkomen; te gronde gaan; vergaan; verongelukken; het leven laten)
(lijden);
🔗 Laat hem maar ondergaan wat hij verdient.
(bestijgen; klimmen; naar boven gaan; opstijgen; rijzen; stijgen; omhooggaan)
🔗 Ze gingen de trap op en de rook drong prikkelend in hun longen.
(óverlopen)
(gaan; klinken; slaan)
🔗 Zodra ik de telefoon hoorde overgaan, wist ik dat jij het was.
(aanhanger)
stukgaan
(afbreken; breken)
;
(woeden)
(uitlopen);
🔗 U wist dat Molly met andere mannen uitging?
(aflopen; verlopen; ten einde lopen)
(verscheiden; overlijden)
(omkomen; óndergaan; te gronde gaan; verongelukken; het leven laten)
🔗 Hoe is het eerste schip vergaan?
(voorlopen)
(doorgaan met; vervolgen; voortgaan met)
🔗 Ga voort, Hoebe.
(afgaan; heengaan; ophoepelen; ervandoor gaan; vertrekken; zich verwijderen; opstappen)
🔗 Om vier uur gaan we weg.