Informasie oor die woord passeren (Nederlands → Esperanto: okazi)

Sinonieme: aan de hand zijn, gebeuren, geschieden, gevallen, omgaan, optreden, plaatsgrijpen, plaatshebben, plaatsvinden, voorvallen, zich afspelen, zich voordoen, zich voltrekken, zich toedragen, vóórkomen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/pɑˈseːrə(n)/
Afbrekingpas·se·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(hij) passeert(hij) passeerde
(zij) passeren(zij) passeerden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat hij) passere(dat hij) passeerde
(dat zij) passeren(dat zij) passeerden
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
passerend, passerende(zijn) gepasseerd

Voorbeelde van gebruik

Wat er vanmorgen gepasseerd is, is erger dan alles wat ik ooit heb meegemaakt.
U weet wat daar gepasseerd is?

Vertalinge

Afrikaansgebeur; val; plaasvind; vóórkom; afspeel; optree
Deensforekomme; ske
Duitsgeschehen; passieren; sich ereignen; stattfinden; vorkommen; auftreten; erfolgen; fallen; spielen
Engelshappen; occur
Engels (Ou Engels)becuman; weorþan
Esperantookazi
Faroëeshenda seg; verða hildin
Finstapahtua
Fransarriver; avoir lieu; intervenir
Hongaarstörténik
Italiaansaccadere; arrivare; succedere
Jamaikaanse Patoisapm
Katalaansocórrer; tenir lloc
Latynaccidere
Maleisterjadi
Nederduitsvöärkummen; geböären
Papiamentsakontesé; sosodé; pasa
Poolswydarzyć się; zdarzyć się
Portugeesacontecer; suceder; ter lugar
Roemeensse întâmpla
Russiesбытовать
Saterfriesgeböäre; passierje
Spaansacontecer; ocurrir; realizarse; tener lugar
Srananpasa; psa
Sweedshända; inträffa; passera
Thaiเกิด; เกิดขึ้น
Wes‐Friesfoarfalle; plakfine; barre; gebeure