Sinonieme: aan de hand zijn, geschieden, gevallen, omgaan, optreden, passeren, plaatsgrijpen, plaatshebben, plaatsvinden, voorvallen, zich afspelen, zich voordoen, zich voltrekken, zich toedragen, vóórkomen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɣəˈbøːrə(n)/ |
---|
Afbreking | ge·beu·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(hij) gebeurt | (hij) gebeurde |
(zij) gebeuren | (zij) gebeurden |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat hij) gebeure | (dat hij) gebeurde |
(dat zij) gebeuren | (dat zij) gebeurden |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
gebeurend, gebeurende | (zijn) gebeurd |
Maar dat gebeurde gelukkig niet.
Nu besefte ik wat er was gebeurd.
En toch moest het vandaag gebeuren!
Weet je waarom het niet gebeurt?
Maar het omgekeerde is ook niet gebeurd.