Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word uitdossen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(tooien; versieren);
decorate
;
ornament
;
embellish
(op; van; vanuit);
🔗 Hij liep snel het hotel uit.
(aan; door; met; om; van; vanwege; voor; wegens); ; ;
🔗 Dat deed hij uit berekening.
(over; voort; weg; verwijderd);
🔗 Zij zijn het grootste gedeelte van de dag uit.
;
🔗 De lampen waren uit.

DutchEnglish
uitdossen array; attire; dight; dress up; enrobe; equip; garb; prank; prank out; prank up; robe; tire; tog; trick out; trick up
zich uitdossen dress up; attire oneself
zich uitdossen in sport
zich uitdossen met sport
dossen array; attire; enrobe; garb; prank; prank out; prank up; tire; dress up; trick out; trick up
uit done; for; forth; off; out; out of; over; through; in a spirit of; from; from among; in
uitdossing turnout; attire