English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word equip

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(outfit; fit out; accoutre);
🔗 The second toe was equipped with an enormous claw.
(accoutrement; accoutrements)
🔗 Buying military equipment from China is only one of several ways that Burma has been able to evade a Western‐led embargo on trade.

EnglishDutch
equip outilleren; toerusten; uitdossen; uitrusten
equip oneself for zich toerusten voor
equipage benodigdheden; equipage; gerei; toerusting; uitrusting
equipment apparatuur; equipement; installatie; installaties; outillage; toerusting; uitrusting; uitrustingsstukken; wapening