Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord eigen

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
(vertrouwd);
;
personal
;
🔗 En dat in mijn eigen kelder!
eigener beweging
(uit eigen beweging)
of one’s own accord
;
spontaneously
propramove
samsanga
🔗 De eigenaar stond enkele ogenblikken sprakeloos.
(gek; raar; vreemd; vreemdsoortig; zonderling; zonderbaar); ; ;
🔗 Het eerste eigenaardige trekje aan Joseph Curwen was dat hij in het geheel niet ouder scheen te worden.
;
average
;
classic
(baatzucht; egoïsme; zelfzucht)
self‐interest
;
egoism
propra intereso
🔗 We kunnern er zelfs uit eigenbelang toe gedwongen worden.
(bezit; bezitting; goed)
possession
;
property
🔗 De zakkenroller greep ernaar, dus werd het ding zijn eigendom.
(eigendomsrecht)
ownership
🔗 Ik laat hem gaan uit mijn eigendom.
(bezitting)
property
with one’s own hands
propramane
personally
propre
to tell the truth
;
after all
;
verdire
🔗 Hij wist eigenlijk niet wat hij allemaal nodig had om in te breken.
(heus; waar; waarachtig);
(strikt)
🔗 Ongeveer een uur later merkte hij dat hij zich niet meer in de eigenlijke tunnel bevond.
(arbitrair; willekeurig)
taking the law into one’s own hands
memjustico
🔗 Maar van een traditie van eigenrichting kun je niet spreken, zegt Westerink.
property
;
attribute
🔗 De soortnaam wijst dikwijls op een eigenschap.
(gelijktijdig)
contemporary
pigheaded
;
opinionated
(halsstarrig; koppig; stijfhoofdig; stijfkoppig)
headstrong
;
wilful
expropriate
eksproprietigi
🔗 Dat is de vreemdeling die jullie land heeft laten onteigenen.
taaleigen
(idioom)
idiom

NederlandsEngels
eigen appropriate; characteristic; familiar; friendly; intimate; of one’s own; own; peculiar; personal; private; proper; separate
eigen aan incident to; incidental to; peculiar to; specific to
eigen zijn met be on terms of intimacy with
ergens eigen zijn be quite at home somewhere
zich iets eigen maken master something; make oneself familiar with something; acquire all the knowledge of something
bloedeigen own
eigenaar master; owner; possessor; proprietor
eigenaardig all his own; curious; funnily; funny; idiosyncratic; peculiar; peculiarly; quaint; quirky; strange; singular
eigenares proprietress; owner
eigenbaat egoism; self‐interest; self‐seeking
eigenbelang self‐interest; personal interest
eigendom estate; holding; ownership; possession; property
eigendunk conceit; self‐importance; self‐conceit
eigengebakken home‐spun; home‐made
eigengemaakt home‐cooked; home‐made; self‐made
eigengereid wrong‐headed; opinionated; self‐willed; stubborn
eigenhandig single‐handed; with one’s own hands; in one’s own hand
eigenliefde egotism; self; love of self; self‐love
eigenlijk actually; anyhow; anyway; as a matter of fact; come to think of it; in fact; proper; properly; real; really; properly so called; actual; true; properly speaking; virtual
eigenmachtig arbitrarily; arbitrary; autocratic; autocratical; high‐handed; with a heavy hand; with a high hand; high‐handedly
eigennaam proper name; proper noun
eigenrichting taking the law into one’s own hands
eigenschap attribute; property; quality; trait
eigentijds contemporary
eigenwaan self‐opinion; conceitedness; presumption
eigenwijs cocksy; cocky; conceited; opinionated; opinionative; pigheaded; sapient; self‐opinionated
eigenzinnig headstrong; opinionated; opinionative; wayward; wilful; wrong‐headed; self‐willed
onteigenen dispossess; expropriate; nationalize
taaleigen idiom