Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord pass‐check

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
(bridle; restrain; control; curb; inhibit; rein in; contain); ; ;
(bridle; restraint); ;
toom
(audit; supervise; collate; moderate; oversee; review; examine; vet);
(oversight; scrutiny; verification; supervision)
(mark); ;
marki
(calculation; reckoning; tally; calculus);
(chess)
schaak
(overhaul; overtake)
;
(pass by; pass through; blow over)
🔗 Five minutes passed.
(spend; get through)
(pass by; bypass; overshoot; overtake); ; ; ;
(overhaul; overtake; go past); ; ;
(convey; hand; hand over; assign; deliver; transmit; transfer; turn over); ; ; ;
(ID);
;
(cross; cover)
(go through);
trapasigi
(promulgate)
🔗 Estonia’s parliament passed on Tuesday a law legalizing same‐sex marriage, becoming the first ex‐Soviet country to do so.

EngelsNederlands
pass‐check contramerk; sortie
check aannemen; aanvinken; afgeven; bedwingen; belemmeren; belemmering; beteugelen; beteugeling; bon; bonnetje; breidelen; checken; collationeren; controle; controle uitoefenen op; controleren; echec; een halt toeroepen aan; fiche; geruit; in bewaring geven; in bewaring nemen; in toom houden; inhouden; intomen; keren; knip; nagaan; nameten; narekenen; natellen; natrekken; paal en perk stellen aan; rekening; reçu; ruit; ruitje; ruitjesgoed; ruitjespatroon; schaak; schaak geven; schaak zetten; slag; stuiten; tegengaan; tegenhouden; tegenslag; toets; toetsen; tomen; tot staan brengen; vastzetten; verifiëren; wat remmen
pass aangenomen worden; aangeven; aannemen; aanreiken; aanspelen; afspelen; bergpas; doorbrengen; doorgaan; doorgang; doorgeven; doorlaten; dóórvaren; een pass geven; erdoor komen; erdoor laten; ermee door kunnen; gang; geven; gewisseld worden; goedkeuren; halen; handbeweging; heengaan; inhalen; langsgaan; laten passeren; met goed gevolg afleggen; omgaan; overgaan; overgeven; overreiken; overslaan; oversteken; pas; pasje; pass; passen; passeren; permissiebiljet; perskaart; reispas; slaan; slagen; slagen voor; slijten; stand van zaken; stemmen; strijken met; te boven gaan; toegangsbewijs; toelaten; toestand; uitgeven; uitspreken; uitval; vellen; vererven; verlofpas; verlopen; voor zijn examen slagen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; voorbijtrekken; voorbijvaren; voortschrijden; voorvallen; vrijbiljet; óvertrekken