Dictionnaire néerlandais–français

Traduction française du mot néerlandais zeggen

néerlandais → français
  
néerlandaisfrançais (traduit indirectement)espéranto
(spreken; vertellen)
🔗 Zeg me wie u bent!
propos
🔗 Ik stond stil en zei hem gedag.
om zo te zeggen
(bij wijze van spreken)
pour ainsi dire
(bekendmaken; mededelen; verwittigen)
apprendre à
;
faire part de
🔗 Hij leek meer op een jongen wie is aangezegd dat hij de volgende ochtend gefusilleerd zal worden.
(afgelasten; annuleren; opzeggen; afblazen)
abroger
;
annuler
;
supprimer
🔗 De Europese Commissie heeft een afspraak met Argentijnse ambtenaren afgezegd.
(spreekwijze; zegswijze)
locution
(herhalen)
redire
(herhalen; repeteren)
répéter
banal
🔗 Bond maakte een nietszeggende opmerking.
(neef)
neveu
(reciteren; voordragen)
réciter
reciti
🔗 Hij sprak snel, alsof hij een lesje opzei dat hij uit het hoofd kende—en dat was ook zo.
(afgelasten; afzeggen)
abroger
;
annuler
;
supprimer
🔗 Tom was boos en zeide onverwijld zijn lidmaatschap op.
se désabonner
🔗 Sommige abonnees zegden dan ook het blad op.
licencier
;
renvoyer
🔗 En toen heeft ze het huis verkocht en wij werden allemaal opgezegd en toen is ze naar het buitenland gegaan, naar Egypte.
(beloven; uitloven);
promettre
🔗 Tijdens gesprekken in de Russische badplaats Soči zegde president Putin zijn Witrussische collega een lening van 1,5 miljard dollar toe.
(beloven; toezeggen; uitloven);
promettre
communiquer
(beduiden; voorspéllen; voorzéggen; waarzeggen; profeteren)
prédire
🔗 Maar wat hij zal zien, kan zelfs de wijste niet vooruitzeggen.
(voorspéllen; profeteren)
prédire
(beduiden; voorspéllen; voorzéggen; profeteren; vooruitzeggen)
prédire
laîche
autorité
🔗 Zij hadden geen zeggenschap in de zaak.