Information du mot zeggen (néerlandais → espéranto: diri)

Synonymes: spreken, opgeven, vertellen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈzɛɣə(n)/
Césurezeg·gen

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) zeg(ik) zei, zegde, zeide
(jij) zegt(jij) zei, zegde, zeide
(hij) zegt(hij) zei, zegde, zeide
(wij) zeggen(wij) zeiden, zegden
(jullie) zeggen(jullie) zeiden, zegden
(gij) zegt(gij) zeidet, zegdet
(zij) zeggen(zij) zeiden, zegden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) zegge(dat ik) zei, zegde, zeide
(dat jij) zegge(dat jij) zei, zegde, zeide
(dat hij) zegge(dat hij) zei, zegde, zeide
(dat wij) zeggen(dat wij) zein, zegden, zeiden
(dat jullie) zeggen(dat jullie) zein, zegden, zeiden
(dat gij) zegget(dat gij) zeit, zegdet, zeidet
(dat zij) zeggen(dat zij) zein, zegden, zeiden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
zegzegt
Participes
Participe présentParticipe passé
zeggend, zeggende(hebben) gezegd

Exemples d’usage

Wij zeiden dat wij over zijn aanbod zouden nadenken en hem binnen een paar dagen ons antwoord zouden geven.
We hebben alles gezegd wat we moeten zeggen.
Nee, ik heb al te veel gezegd.
Hij zegt dat de blanke mannen niet mee kunnen gaan.
Wat die doelen precies zijn, zei hij niet.
Zeg me wie u bent!
Wel zeiden EU‐functionarissen eerder op dinsdag dat de Unie voor het einde van dit jaar stopt met het invoeren van Russische olie.

Traductions

afrikaans
allemandsagen
anglaissay; tell
créole jamaïcainse; tel
espagnoldecir
espérantodiri
françaisdire
frison occidentalsizze
galloismeddai; dweud
papiamentobisa
scotstell
souahéli‐sema