Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word uitstoten

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(slaken; uitbrengen; uitdrijven);
🔗 Dit duurde maar kort, want nu richtte de oude zich op en stiet een rauwe kreet uit.
(hobbelen; horten; schudden);
lurch
skuiĝi
(aanstoten)
nudge
ekpuŝi
🔗 Men stiet de mand wat opzij.
(op; van; vanuit);
🔗 Hij liep snel het hotel uit.
(aan; door; met; om; van; vanwege; voor; wegens); ; ;
🔗 Dat deed hij uit berekening.
(over; voort; weg; verwijderd);
🔗 Zij zijn het grootste gedeelte van de dag uit.
;
🔗 De lampen waren uit.
(verworpeling)
outcast

DutchEnglish
uitstoten drum out; expel; extrude; rip out; thrust out; utter; volley
stoten batter; bump; butt; clash; hit; hurtle; jerk; jolt; jostle; kick; knock; poke; push; ram; thrust; shove; strike; stub; recoil; touch the ground; play; nudge; pound; shock; scandalize
uit done; for; forth; off; out; out of; over; through; in a spirit of; from; from among; in
uitgestotene outcast
uitstoot emission; discharge
uitstoting extrusion; expulsion