Information about the word uitbrengen (Dutch → Esperanto: eligi)

Synonyms: ontlokken, slaken, uitdrijven, uithalen, uitstoten, lozen, luchten, peuren, lucht geven aan

Part of speechverb
Pronunciation/ˈœʏ̯dbrɛŋə(n)/
Hyphenationuit·bren·gen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) breng uit(ik) bracht uit
(jij) brengt uit(jij) bracht uit
(hij) brengt uit(hij) bracht uit
(wij) brengen uit(wij) brachten uit
(jullie) brengen uit(jullie) brachten uit
(gij) brengt uit(gij) bracht uit
(zij) brengen uit(zij) brachten uit
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) uitbrenge(dat ik) uitbrachte
(dat jij) uitbrenge(dat jij) uitbrachte
(dat hij) uitbrenge(dat hij) uitbrachte
(dat wij) uitbrengen(dat wij) uitbrachten
(dat jullie) uitbrengen(dat jullie) uitbrachten
(dat gij) uitbrenget(dat gij) uitbrachtet
(dat zij) uitbrengen(dat zij) uitbrachten
Participles
Present participlePast participle
uitbrengend, uitbrengende(hebben) uitgebracht

Usage samples

En hoewel hij niet in staat was een behoorlijk woord uit te brengen, wilde hij nu Tom Poes een streng verhoor afnemen.

Translations

Afrikaansslaak; uiter
Englishrelease; utter; get out
Esperantoeligi
Frenchrépandre
Germanausschließen; aussondern; heraustun; herausschaffen; ausstoßen
Polishwydobyć
Saterland Frisianuuterje; uutsluute; uutsunnerje
Swahili‐toa