Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord turn one’s steps towards

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
(pace; stalk; tread);
paŝi
(pace; footstep; footfall); ; ;
🔗 He took two steps forward.
(rung; stair; stairstep); ;
🔗 Down and ahead the stone steps continued, dropping into blackness.
(stage);
(act; action; deed; move); ; ; ; ;
(diverge)
(aberrate; deviate)
(invert; reverse)
(turn over; upset; capsize; overturn; subvert; up‐end);
torni
(turn around; turn round; revolve; whirl); ;
(revolution; rotation; stroke; swirl; vortex; wriggle; whirl); ; ; ;
zwenking
(fasten; tighten; turn on)
turni plipreme
(turn around; turn back; turn round; recourse; resort; wheel; whirl; apply); ; ; ; ;
🔗 The man turned and went out.
(revolution; stroke); ; ; ;
zwenking
reversi
(change; alter; convert; shift)
(innings);

EngelsNederlands
turn one’s steps towards zijn schreden richten naar; zijn schreden wenden naar
step danspas; gaan; interval; inzetten; opstapje; pas; promotie; schrede; sport; stap; stappen; step; trap; trappen; trapsgewijs plaatsen; tred; trede; treden; tree; voetstap
turn aandraaien; aanleg; aard; afslaan; afwenden; bederven; behoefte; beurt; bocht; dienst; doel; doen draaien; doen gisten; doen keren; doen omkeren; doen schiften; doen wentelen; doen worden; doorslag; draai; draaien; draaien aan; draaiing; dubbelslag; een andere wending geven aan; een keer nemen; gisten; herscheppen; keer; keerpunt; kenteren; kentering; keren; kromming; maken; nummer; omdraai; omdraaien; omgaan; omkeren; omkering; omleggen; ommekeer; ommetje; omslaan; omtrekken; omwenden; omwenteling; op de vlucht drijven; op de vlucht jagen; opendraaien; overzetten; richten; richting; ronddraaien; schiften; schok; slag; soort; sturen; toer; toerbeurt; toertje; veranderen; verleggen; vertalen; verzetten; verzuren; wandelingetje; wegsturen; wenden; wending; winding; wisseling; worden; zich draaien; zich keren; zich omdraaien; zich omkeren; zich omwenden; zich richten; zich wenden; zuur doen worden; zuur worden; zwenking; ómwoelen; ómzetten