Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord sound the alarm

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
sound the alarm
(alarm; raise the alarm)
(raise the alarm; sound the alarm)
(alert)
(alarm‐signal)
(appal; dismay; puzzle; dumbfound; stun; stupefy; disconcert; startle; stagger; take aback; astound; unnerve; upset; discomfit)
(consternation; dismay)
(agitation; disturbance; restlessness; roughness)
(agitate; disturb; perturb; ruffle; trouble; unsettle; upset; worry)
(frighten; chill; intimidate; scare; startle; affright; daunt)
wekker
(fear; apprehension; fright; trepidation; apprehensiveness);
(alarming)
(reveille)
reveille
🔗 The events of the past two days have certainly caused a lot of alarm in the Kremlin.
(strike; resound)
🔗 Presently a step sounded behind him.
(noise);
🔗 This time the horse made no sound at all.
(right; true; correct; valid);
gelijk hebbend
; ; ;
(prudent; reasonable; sensible; far‐sighted; judicious; wise)
(peal; ring; clang; toll);
(deeply; profoundly; fast)
(prime; quality)
🔗 The cloak itself was sound enough.
; ; ;
werplood
;
zinklood
(plumb; sound out);
(solid); ;
🔗 The Ukrainian defence of Bachmut remains strategically sound as it continues to consume Russian manpower and equipment as long as Ukrainian forces do not suffer excessive casualties.

EngelsNederlands
sound the alarm aan de bel trekken; alarm blazen; alarm slaan
alarm alarm; alarmeren; alarminstallatie; alarmsein; alarmsignaal; alarmtoestel; angst; appél; beangstigen; ongerustheid; onrust; ontstellen; ontsteltenis; schrik; verontrusten; verontrusting; vervaardheid; waarschuwen; wekker; wekkerklok
sound ausculteren; bekloppen; betrouwbaar; blazen op; degelijk; deugdelijk; doen; doen klinken; doen weerklinken; doortimmerd; ernstig; fiks; flink; gaaf; galm; galmen; gedegen; geluid; geschal; gezond; goed; grondig; klank; klinken; kloppen op; krachtig; laten horen; laten klinken; laten schallen; lijken; loden; luiden; naar beneden duiken; onbedorven; onderzoeken; peilen; polsen; reëel; schallen; solide; solied; sonde; sonderen; steekhoudend; sterk; toon; uitbazuinen; uithoren; uitspreken; vast; verantwoord; weerklinken; zeeëngte; zwemblaas