Synoniemen: aflopen, beieren, galmen, schalmen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈlœy̯də(n)/ |
---|
Afbreking | lui·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(hij) luidt | (hij) luidde |
(zij) luiden | (zij) luidden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat hij) luide | (dat hij) luidde |
(dat zij) luiden | (dat zij) luidden |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
luidend, luidende | (hebben) geluid |
Op dat moment luidde de bel aan de hoofdpoort.
Haastig borg Sabriël Dyrim weg, voordat hij zou proberen uit zichzelf te luiden, en haalde ze Ranna te voorschijn.