Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word landgoed

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(bezitting; goed);
🔗 Vrouwe Anna wenst jullie niet op haar landgoed te ontvangen.
(wel); ;
🔗 Bekijk deze foto’s eens goed.
(bezitting; landgoed);
🔗 „Mag ik vragen”, zeide ik, „of dit goed niet toebehoort aan de heer Blaek van Amsterdam?”
(okee; in orde); ; ;
🔗 Het is een goed boek.
(goede)
(juist; zuiver);
(akkoord; in orde; okee)
konsentite
(bezit; bezitting; eigendom)
possession
;
property
🔗 Iedere dag riskeren ze hun leven om het leven en goed van anderen te beschermen.
(kledij; kleding; kleren)
(juist); ;
🔗 Dan heb ik een beter voorstel.
🔗 Je hebt dus een goed paard nodig.
(veld)
;
🔗 Dit is het land waar u een nieuw leven bent begonnen, weet u nog wel?

DutchEnglish
landgoed country‐seat; estate; manor; property
goed aright; asset; blue‐chip; chattel; commodity; correct; effects; estate; fine; fitly; gear; good; kind; kindly; okay; proper; properly; property; well; right; all right; rightly; sound; ware; strong; stuff; things; goodly; round; full; clothes; luggage; wares; goods; possession; material; wear
land country; estate; glebe; home; land; nation; field; soil