English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word things

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
things
(stuff)
;
aĵoj
above all things
(above all; especially; primarily; in particular; first and foremost)
;
(matter);
(article; object; subject); ;
(item; something; stuff; object);
🔗 It was an odd thing Tam had taught him.

EnglishDutch
things boeltje; bullen; dingen; gerei; goed; kleren; praatjes; spullen; zaken
above all things bovenal; vooral
and things en zo
as things are in de gegeven omstandigheden; zoals de zaken nu staan
before all things bovenal
of all things nota bene; uitgerekend
personal things persoonlijk eigendom
thing ding; geval; object; toestand; voorwerp; zaak