English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word material

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
material
(tangible)
;
material
(data; stuff)
material
(cloth)
immaterial
(indifferent; casual; cavalier; dismissive; off‐hand)
; ;
materialism
materialize
;
materiiĝi
materialize
(appear; emerge; perform; come into sight)
; ; ; ; ; ;
voor de dag komen
;
(arise; commence; get; start; come into being);
🔗 He promised an investigation, too, although it has yet to materialize.
materials
(necessaries; requisites)
bezonaĵoj
materials
(necessaries; requisites)
necesaĵoj

EnglishDutch
material belangrijk; bouwstof; goed; lichamelijk; materiaal; materieel; stof; stoffelijk; wezenlijk
advertising material reclamemateriaal
display material etalagemateriaal
dress material japonstof
factual material feitenmateriaal
insulating material isolatiemateriaal
made of the right material uit het goede hout gesneden
material damage materiële schade
raw material grondstof
roofing material dakbedekking; roofing
war material oorlogsmateriaal; oorlogstuig
waste materials afvalstoffen
immaterial immaterieel; irrelevant; onbelangrijk; onlichamelijk; onstoffelijk; van geen belang; van geen betekenis; van weinig belang
materialism materialisme
materialist materialist; materialistisch
materiality belang; belangrijkheid; lichamelijkheid; stoffelijkheid; wezenlijkheid
materialize materialiseren; plotseling opduiken; plotseling verschijnen; realiseren; verstoffelijken; zich concretiseren; zich verstoffelijken; zich verwezenlijken
materially materieel; wezenlijk
materials benodigdheden; bouwstenen; materiaal; materialen; materieel
packing‐material verpakkingsmateriaal